Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is piloot en heeft in 2016 gewerkt voor vliegtuigmaatschappij Z (Ltd.). Z huurde X in via een uitzendbureau voor vliegend personeel (hierna: A) door tussenkomst van de naar Iers recht opgerichte vennootschappen B en C. Van deze vennootschappen was X minderheidsaandeelhouder en mededirecteur.

X ontvangt per blokuur een vergoeding van € 145. Van dit bedrag wordt hij geacht de met het oog op zijn dienstbetrekking te maken kosten te voldoen. In 2016 hebben B en C tezamen € 121.829,55 aan A in rekening gebracht, aangeduid als Invoice value. Op de loonstroken over 2016 die door B en C aan X zijn verstrekt is een totaalbedrag van € 19.580,73 aan ‘expenses’ vermeld.

Hof Den Bosch interpreteert het bepaalde in artikel 3.84, lid 2, Wet IB 2001 aldus dat X uitgaven tot een bedrag van € 17.000 als gerichte vrijstellingen in aanmerking mag nemen, zijnde het bedrag waarvan tussen partijen niet in geschil is dat dit noodzakelijke kosten betreffen die zijn gemaakt met het oog op een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking (zakelijke kosten). Immers, zou de werkgever van X inhoudingsplichtige in de zin van artikel 6 Wet LB 1964 zijn geweest, dan mag aangenomen worden dat deze zakelijke uitgaven/kosten door de werkgever zouden zijn aangewezen en tot een bedrag van € 17.000 zouden hebben gekwalificeerd als gerichte vrijstellingen. Dat de buitenlandse werkgever de vergoedingen en de verstrekkingen als zodanig niet heeft aangewezen, doet daaraan niet af. Zie in dit verband tevens HR 27 mei 2022, 21/01854, ECLI:NL:HR:2022:697, NLF 2022/1139, met noot van Van de Ven, in het bijzonder r.o. 3.4.3.

Het Hof oordeelt verder dat rekening mag worden gehouden met de forfaitaire vrijstelling van 1,2%. Gegeven de parlementaire toelichting op het bepaalde in artikel 3:84, lid 2, Wet IB 2001 dient dit forfait ook te worden toegepast op werknemers met een niet-inhoudingsplichtige werkgever, zoals X, dit ter voorkoming van een nadeliger positie ten opzichte van andere werknemers (vgl. HR 27 mei 2022, 21/01854, ECLI:NL:HR:2022:697, NLF 2022/1139, met noot van Van de Ven, in het bijzonder r.o. 3.4.2).

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2016
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
7 september 2022
Rolnummer
21/00277
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:3100
NLF-nummer
NLF 2022/1824
Aflevering
22 september 2022
bwbr0002471&artikel=6,bwbr0002471&artikel=6,bwbr0011353&artikel=3.84&lid=2,bwbr0011353&artikel=3.84&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina