Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van X, wonende te Z, belanghebbende, (gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach) tegen de uitspraak van 24 december 2021 in de zaak met kenmerk AMS21/1063 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Z, de heffingsambtenaar.
Partijen hebben het Hof toestemming gegeven de zaak zonder mondelinge behandeling af te doen.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Gronden
1. In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de rechtbank de toekenning van een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase terecht heeft afgewezen.
2. Het Hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend te wijten is aan belanghebbende. Dit is niet anders indien belanghebbende ook in deze zaak (het hoorverslag – bijlagen 3 en 4 bij het verweerschrift in eerste aanleg – maakt daarvan geen melding) tijdens het horen zou hebben gezegd dat sprake was van in- en uitstappen en is gewezen op het feit dat belanghebbende taxichauffeur is. De heffingsambtenaar was ook dan niet gehouden nader onderzoek te doen naar de juistheid van die bewering gezien de hem ter beschikking staande aanwijzingen dat sprake was van parkeren. Integendeel, het had op de weg van belanghebbende gelegen zijn bewering te onderbouwen. Dit heeft hij - door middel van een rittenregistratie - echter pas gedaan in de fase van beroep. Niet valt in te zien waarom hij deze administratie niet ook al in de bezwaarfase heeft kunnen overleggen.
3. In deze vaststellingen ligt besloten dat de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. De rechtbank heeft hierin terecht aanleiding gezien de heffingsambtenaar niet te veroordelen in de proceskosten voor het beroep.
Proceskosten
Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
De mondelinge uitspraak is gedaan op 28 februari 2023 door mr. F.J.P.M. de Haas, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak in het openbaar uitgesproken.