Geen compensatie kinderopvangtoeslag 2011 wegens onvoldoende bewijs
Rechtbank Amsterdam, 4 april 2024
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft compensatie aangevraagd voor kinderopvangtoeslag over de jaren 2009-2011, maar haar verzoek voor het jaar 2011 is afgewezen door de Dienst Toeslagen. De Dienst Toeslagen heeft geoordeeld dat er in 2011 geen sprake was van institutionele vooringenomenheid of hardheid van het toeslagenstelsel, zoals wel is vastgesteld voor de jaren 2009 en 2010 (compensatie van € 34.958).
X heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij Rechtbank Amsterdam en stelt dat zij vooringenomen is behandeld en dat de stopzetting van de kinderopvangtoeslag niet door haar is gedaan. De Dienst Toeslagen betwist dit en wijst op digitale bewijsstukken die aangeven dat de wijziging door X zelf is doorgevoerd.
De Rechtbank ziet geen reden om aan deze uitleg te twijfelen en oordeelt dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gedupeerd is door de gang van zaken in 2011. Bovendien stelt de Rechtbank vast dat er geen invorderingsmaatregelen waren getroffen die zouden wijzen op oneigenlijke handelingen door de Dienst Toeslagen.
De Rechtbank oordeelt dat X geen recht heeft op compensatie voor 2011 en verklaart het beroep ongegrond.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2024 in de zaak tussen
eiseres, te Amsterdam, eiseres (gemachtigde: mr. R.A. Dayala),
en
Dienst Toeslagen , verweerder (gemachtigden: belastinginspecteurs).
Procesverloop
Eiseres heeft verzocht om compensatie kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 tot en met 2011.
Bij afzonderlijke besluiten van 17 november 2021 (de primaire besluiten 1 en 2) heeft verweerder bepaald dat eiseres geen recht heeft op compensatie voor toeslagjaar 2011.
Bij besluit van 29 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2024. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres heeft op 10 februari 2020 verzocht om compensatie kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 tot en met 2011. Bij besluit van 27 januari 2022 heeft verweerder bepaald dat het definitieve compensatiebedrag waar eiseres voor toeslagjaren 2009 en 2010 recht op heeft, omdat voor die jaren sprake is geweest van een institutionele vooringenomen handelswijze van verweerder bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag, € 34.858 bedraagt. Het bezwaar en beroep van eiseres zijn niet gericht tegen dit besluit.
2. Met de primaire besluiten heeft verweerder de verzoeken om compensatie voor toeslagjaar 2011 afgewezen omdat geen sprake is van institutionele vooringenomenheid of hardheid van het stelsel.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Niet aannemelijk is namelijk dat de vaststelling van kinderopvangtoeslag in het jaar 2011 onderdeel is geweest van hardheid of van een institutionele vooringenomen handelswijze van verweerder. De herzieningen van die toeslagen zijn gebaseerd op door eiseres overgelegde gegevens, wijzigingen en een stopzetting van de toeslag voor één kind door eiseres. Niet aannemelijk is dat de wijziging houdende stopzetting daarvan niet door eiseres is gedaan. Verder komt eiseres niet in aanmerking voor compensatie op grond van artikel 2.6 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), onder meer niet omdat voor haar een kwalificatie van opzet of grove schuld ontbreekt.
4. Eiseres is het hiermee niet eens en is in beroep gegaan tegen het bestreden besluit. Erkend is dat zij en haar gezin door verweerder ernstig zijn benadeeld. Zij is stelselmatig vooringenomen behandeld en heeft onder andere psychische klachten overgehouden aan de druk die de Belastingdienst op haar uitoefende. Zij heeft veel gewerkt om het hoofd boven water te houden waardoor haar gezondheid permanent is beschadigd en zij is alleen achtergebleven met zorg voor haar kinderen. Die kon eiseres niet de nodige aandacht en begeleiding geven waardoor haar dochter in aanraking is gekomen met onder andere justitie. Ook zijn schulden ontstaan en dreigde ontruiming wegens huurachterstand. Eiseres heeft de kinderopvangtoeslag niet stopgezet. Uit de xml-uitdraai waar verweerder zich in dit verband op beroept blijkt dit niet verifieerbaar. Dat haar persoonsgegevens hierin staan maakt dit niet anders. Zij komt daarom voor 2011 in aanmerking voor compensatie. De voor 2011 verzochte persoonlijke betalingsregeling is eiseres geweigerd. Daarom beroept zij zich op de hardheidsclausule dan wel artikel 2.6 van de Wht.
Wettelijk kader
5. Met ingang van 5 november 2022 is de Wht van kracht. De compensatieregelingen zijn met ingang van die datum ondergebracht in de Wht. Op grond van het overgangsrecht worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van de Wht.
6. Artikel 2.1. van de Wht, voor zover hier van belang, luidt:
1. De Dienst Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a .voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
Artikel 2.6. van de Wht, voor zover hier van belang luidt:
1. De Dienst Toeslagen kent aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag op aanvraag een O/GS-tegemoetkoming toe indien de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de daarop berustende bepalingen of de Wet kinderopvang bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard, omdat aan hem geen persoonlijke betalingsregeling is toegekend of een buitengerechtelijke schuldregeling is geweigerd vanwege de onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld van hemzelf of zijn partner ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag.
Op grond van artikel 9.1, eerste lid, van de Wht, voor zover hier van belang, kan de Dienst Toeslagen bij een besluit over toekenning van compensatie of een tegemoetkoming afwijken van 2.6 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op de toekenning.
Beoordeling door de rechtbank
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in het jaar 2011 sprake is geweest van één opwaartse correctie van het recht op kinderopvangtoeslag en drie neerwaartse correcties. Die zijn gebaseerd op door eiseres overgelegde gegevens, wijzigingen en een stopzetting van kinderopvangtoeslag. Eiseres betwist dat zij die toeslag heeft stopgezet.
8. Verweerder heeft erop gewezen dat uit een xml-bestand blijkt dat eiseres op 27 juli 2011 de kinderopvangtoeslag voor haar zoon [naam] met ingang van 16 juli 2011 heeft stopgezet. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verweerde desgevraagd nader toegelicht waarom op basis van dit bestand het niet anders kan dat eiseres zelf de wijziging heeft doorgegeven. Het systeem maakt automatisch een bestand aan als er door een ouder of een ambtenaar een digitale wijziging wordt doorgevoerd. Alleen in de situatie dat een digitale wijziging door een ambtenaar wordt doorgevoerd, wordt bovenaan het daarvan aangemaakte bestand een username opgemaakt, aldus verweerder en dat bestand kan niet worden gewijzigd. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan deze uitleg en stelt vast dat in het bestand geen username wordt vermeld. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting ook verklaard dat eiseres haar DigiD gegevens, waarmee moet worden ingelogd om kinderopvangtoeslag digitaal stop te zetten, niet heeft gedeeld met derden. Verder stelt de rechtbank met verweerder vast dat uit de jaaropgave van [kinderopvang] blijkt dat na juli 2011 geen kinderopvang is genoten door zoon [naam] . Dit correspondeert met de informatie die wordt vermeld in genoemd document. De rechtbank vindt daarom niet aannemelijk gemaakt dat niet eiseres de kinderopvangtoeslag voor haar zoon heeft stopgezet.
9. Eiseres voert aan dat de voor 2011 verzochte persoonlijke betalingsregeling haar is geweigerd. De uitdraai van het LIC maakt dit niet anders. Daarom beroept eiseres zich op de hardheidsclausule dan wel artikel 2.6 van de Wht.
10. Niet in geschil is dat ten aanzien van eiseres is vastgesteld dat geen sprake is van opzet of grove schuld. Verweerder heeft vervolgens beoordeeld of de feitelijke situatie aanleiding geeft om aan te nemen dat er toch oneigenlijke invorderingsmaatregelen aan eiseres zijn opgelegd na het niet toekennen of intrekken van een persoonlijke betalingsregeling over een vordering over toeslagjaar 2011. Met het niet krijgen van een betalingsregeling (of het intrekken daarvan) moet volgens verweerder gelijk worden gesteld de situatie dat een in te vorderen bedrag aan kinderopvangtoeslag direct door verweerder wordt opgeëist door middel van een aanmaning en dwangbevel. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar het overzicht van het LIC gemotiveerd op het standpunt gesteld dat deze situatie zich niet heeft voorgedaan. Van invorderingsmaatregelen, waaruit zou blijken dat eiseres geen persoonlijke betalingsregeling kreeg, is daarom volgens verweerder geen sprake geweest. Wat eiseres daartegen heeft aangevoerd vormt naar het oordeel van de rechtbank geen gemotiveerde betwisting van dit kenbaar gemotiveerde standpunt van verweerder. Ook in zoverre is de rechtbank daarom van oordeel dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft dat eiseres niet in aanmerking komt voor compensatie op grond van artikel 2.6. van de Wht.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat in haar geval sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 9.1 van de Wht. Eiseres heeft niet onderbouwd dat zij door de gestelde gang van zaken in 2011 gedupeerd zou zijn. Dat betekent dat niet gebleken is dat de door eiseres gestelde schade op grond van de Wht voor compensatie in aanmerking komt en evenmin dat in haar geval sprake is van een bijzondere situatie waarin de Wht niet voorziet.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024.