Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (belanghebbende) dreef in 2018 samen met haar partner een vof. Zij is gerechtigd tot een aandeel in de winst van de vof. Daarnaast genoot X loon uit dienstbetrekking.

De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling IB/PVV 2018 van X geen rekening gehouden met de zelfstandigenaftrek. In geschil is of dat terecht is.

Niet in geschil is dat X 182 dagen naar haar werk in loondienst heeft gereisd. De daarmee gemoeide reistijd wordt ook besteed aan het verrichten van werkzaamheden in loondienst, oordeelt Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het totaal aantal uren voor het verrichten van werkzaamheden in loondienst komt daarmee op afgerond 1.371 uren. Indien het aantal uren dat X heeft opgegeven voor haar werkzaamheden voor de vof (1.241,5 uren), wat daar ook van zij, wordt afgezet tegen het totaal aantal uren dat is besteed om de werkzaamheden in loondienst te kunnen verrichten, is niet aan het grotendeelscriterium van artikel 3.6, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001 voldaan. Ook indien de tijd waarin X tijdens een aantal ritten van en naar haar werk in loondienst leveringen aan klanten van de vof heeft verricht wordt meegenomen, is naar het oordeel van de Rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat aan het grotendeelscriterium is voldaan. De zelfstandigenaftrek geldt daarom niet voor X.

Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
15 juli 2022
Rolnummer
21/1790; 21/1792
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3912
NLF-nummer
NLF 2022/1456
Aflevering
28 juli 2022

Naar de bovenkant van de pagina