Stelselmatige belastingfraude bewezen; vijftien maanden gevangenisstraf
Rechtbank Overijssel, 4 november 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(1)
- Jurisprudentie(164)
- Commentaar NLFiscaal(7)
- Literatuur(14)
- Recent(2)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(2)
Samenvatting
In deze strafzaak veroordeelt Rechtbank Overijssel een 53-jarige man tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan stelselmatige belastingfraude door indiening van onjuiste en vervalste documenten voor de omzetbelasting en het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk.
BRON
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte, geboren op geboortedatum 1971 in geboorteplaats, wonende aan de adres.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. M.J. Jansma, advocaat in Kampen, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 24 april 2018 tot en met 31 maart 2022 opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan over de jaren 2018 tot en met het eerste kwartaal van het jaar 2022;
feit 2: in de periode van 7 januari 2020 tot en met 19 april 2022 valsheid in geschrift heeft gepleegd door facturen en orderbevestigingen valselijk op te maken dan wel te vervalsen;
feit 3: op 24 januari 2020 en 19 april 2022 opzettelijk valse/vervalste geschriften (voornoemde facturen en/of orderbevestigingen) ter beschikking heeft gesteld aan de Belastingdienst, met de bedoeling dat te weinig belasting zou worden geheven;
feit 4: op 24 oktober 2022, al dan niet opzettelijk, professioneel vuurwerk heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 april 2018 tot en
met 31 maart 2022 in Dalen, Belt-Schutsloot en/of Apeldoorn, in elk geval in
Nederland,
(telkens) opzettelijk,
(een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet
inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale) aangifte(n) voor de
omzetbelasting ten name van [verdachte] over:
- het 1e, 2e, 3e en/of 4e kwartaal van het jaar 2018;
- het 1e, 2e, 3e en/of 4e kwartaal van het jaar 2019;
- het 1e, 2e, 3e en/of 4e kwartaal van het jaar 2020;
- het 1e, 2e, 3e en/of 4e kwartaal van het jaar 2021, en/of
- het 1e kwartaal van het jaar 2022,
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
door (telkens) op de ingeleverde/ingediende aangiften een onjuist bedrag aan
voorbelasting, verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking
komende omzetbelasting op te geven en/of te vermelden,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt
geheven;
feit 2
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 07 januari 2020 tot en met
19 april 2022 te Dalen en/of Belt-Schutsloot, in elk geval in Nederland,
(telkens) één of meer geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te
dienen, te weten:
- een factuur met ordernummer [ordernummer 1] (DOC-002, p. 2);
- een factuur met ordernummer [ordernummer 2] (DOC-002, p. 3);
- een factuur met ordernummer [ordernummer 3] (DOC-002, p. 4);
- een factuur met ordernummer [ordernummer 4] (DOC-002, p. 5);
- een orderbevestiging met ordernummer [ordernummer 5] (DOC-014, p. 3);
- een orderbevestiging met ordernummer [ordernummer 6] (DOC-014, p. 5);
- een orderbevestiging met ordernummer [ordernummer 7] (DOC-014, p. 7), en/of
- een orderbevestiging met ordernummer [ordernummer 8] (DOC-014, p. 9),
(telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
door (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid op die facturen en/of
orderbevestigingen een onjuist totaalbedrag (factuurbedrag), BTW bedrag 21%
(omzetbelasting) en/of een onjuist aantal producten te vermelden,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken en/of door een ander of anderen te doen gebruiken;
feit 3
hij, op of omstreeks 24 januari 2020 en/of 19 april 2022 in Dalen, Belt-Schutsloot,
Heerlen en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
(telkens) als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voor
raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of (andere)
gegevensdragers en/of de inhoud daarvan,
deze boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers en/of de inhoud daarvan
(telkens) opzettelijk in valse en/of vervalste vorm voor dit doel aan de Inspecteur
der Belastingen en/of de Belastingdienst ter beschikking heeft gesteld, door op 24
januari 2020:
- een factuur met ordernummer [ordernummer 1] (DOC-002, p. 2);
- een factuur met ordernummer [ordernummer 2] (DOC-002, p. 3);
- een factuur met ordernummer [ordernummer 3] (DOC-002, p. 4), en/of
- een factuur met ordernummer [ordernummer 4] (DOC-002, p. 5),
en/of op 19 april 2022:
- een orderbevestiging met ordernummer [ordernummer 5] (DOC-014, p. 3);
- een orderbevestiging met ordernummer [ordernummer 6] (DOC-014, p. 5);
- een orderbevestiging met ordernummer [ordernummer 7] (DOC-014, p. 7), en/of
- een orderbevestiging met ordernummer [ordernummer 8] (DOC-014, p. 9),
ter beschikking te stellen aan de Inspecteur der Belastingen en/of de
Belastingdienst,
bestaande de valsheid/valsheden hierin dat op die facturen en/of
orderbevestigingen een onjuist totaalbedrag (factuurbedrag), BTW bedrag 21%
(omzetbelasting) en/of een onjuist aantal producten wordt vermeld,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt
geheven;
feit 4
hij, op of omstreeks 24 oktober 2022 te Dalen, in de gemeente Coevorden, in elk
geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten 18 stuks knalvuurwerk (Tp2, AMB-007 pagina 7 tot en met 12), althans één of meer stuks, heeft opgeslagen en/of voorhanden gehad.
3. De bewijsmotivering
3.1. Inleiding
De Belastingdienst heeft verdachte ten aanzien van enkele kwartalen verzocht om een nadere onderbouwing van de ingediende aangiften omzetbelasting, omdat verdachte structureel meer omzetbelasting terugvroeg dan hij aan omzet opgaf. In antwoord hierop heeft verdachte diverse facturen en orderbevestigingen aan de Belastingdienst toegezonden. Door nader onderzoek van de Belastingdienst ontstonden twijfels over de juistheid van die facturen en orderbevestigingen en dus ook aan de juistheid van de belastingaangiften. Hierop is een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam Clevedon. In het kader van dit strafrechtelijk onderzoek werd de woning van verdachte doorzocht, waarbij - voor zover hier van belang - in een kluis in een inbouwkast van een slaapkamer 18 stuks professioneel vuurwerk werd aangetroffen.
3.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Van schending van artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de mens (verder EVRM) en het nemo tenetur-beginsel, zoals door de verdediging is gesteld, is geen sprake, zoals ook reeds in de raadkamerprocedure uitvoerig is besproken.
3.3. Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met dien verstande dat vrijspraak dient te volgen voor “verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking
komende omzetbelasting”.
Voor wat betreft de feiten 2 en 3 is bepleit dat sprake is van schending van artikel 6 van het EVRM vanwege schending van het nemo tenetur-beginsel alsmede van schending van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering (verder Sv) voor zover het verwijt ziet op de orderbevestigingen in samenhang met de belastingaangifte over het 1e kwartaal van het jaar 2022 (DOC-014). Verdachte is bij brief van 4 april 2022 immers gevorderd inlichtingen te verschaffen als bedoeld in artikel 47 van de Algemene Wet Rijksbelastingen (verder AWR), terwijl al sprake was van verdenking van belastingfraude en valsheid in geschrift. Dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de verkregen orderbevestigingen en dus tot (partiële) vrijspraak. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de valse facturen met betrekking tot het 4e kwartaal van het jaar 2019 (DOC-002) en, in geval de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting komt, ook ten aanzien van de orderbevestigingen.
Voor feit 4 heeft de verdediging (partiële) vrijspraak bepleit ten aanzien van het bestanddeel “opzettelijk” omdat verdachte niet wist dat het om professioneel vuurwerk ging.
3.4. Het oordeel van de rechtbank
Artikel 6 EVRM en het nemo tenetur-beginsel
Artikel 6 van het EVRM beschermt het recht op een eerlijk proces.
Het nemo-tenetur-beginsel houdt in dat niemand is gehouden tegen zichzelf bewijs te leveren of dat niemand kan worden gedwongen aan de eigen veroordeling mee te werken.
Gelet op het voornoemd verweer van de verdediging dient de rechtbank allereerst vast te stellen of er door de belastingdienst bescheiden of informatie is opgevraagd nadat het strafrechtelijk onderzoek is gestart
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 4 januari 2024 volgt dat het besluit tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek ten aanzien van de verdenking tegen verdachte over de periode 1 januari 2018 tot en met 31 januari 2022 op 20 april 2022 is genomen. Ook staat in het proces-verbaal van bevindingen beschreven dat de Stuur en Weegploeg op 28 april 2022 heeft beslist het strafrechtelijk onderzoek uit te breiden met de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022.
Op 4 april 2022 is een vragenbrief aan verdachte verstuurd, welke brief zag op een controle van de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2022, die door verdachte op 31 maart 2022 was ingediend.
De vragenbrief van de Belastingdienst van 4 april 2022 met daarin een verzoek aan verdachte om aanvullende informatie te verstrekken ligt dus vóór de beslissingen van de Stuur en Weegploeg van 20 april 2022 en 28 april 2022 tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte. De stelling van de verdediging dat het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte op het moment van 4 april 2022 al was aangevangen (en dus dat verdachte formeel als verdachte was aangemerkt) en daarom dus geen controlebevoegdheden meer uitgeoefend hadden mogen worden, althans niet zonder dat verdachte op zijn rechten zou zijn gewezen, is dus onjuist.
Voor zover de raadsman zich op het standpunt stelt dat vanaf 10 februari 2022 al twijfel was ontstaan bij de belastingdienst en verdachte op 4 april ongetwijfeld reeds aangemeld was voor strafrechtelijk onderzoek, treft dit verweer geen doel, omdat op dat moment nog geen verdenking bestond over de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 2022. Die is eerst ontstaan na controle van de gedane aangifte en het eerste kwartaal 2022 is eerst later voor strafrechtelijk onderzoek aangemeld en daaraan toegevoegd.
De vraag of en in hoeverre sprake is van wilsonafhankelijk materiaal als de belastingdienst, ter controle, een onderbouwing van een negatieve aangifte omzetbelasting vordert, wat naar vaste jurisprudentie op zichzelf genomen ook tijdens een strafrechtelijk onderzoek niet in strijd is met het nemo-tenetur beginsel, kan hier dan ook onbesproken blijven.
Op 19 april 2022 heeft de Belastingdienst naar aanleiding van de genoemde vragenbrief vier orderbevestigingen (DOC-014) van verdachte ontvangen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verkrijging hiervan langs voornoemde weg geen schending van artikel 6 EVRM en het nemo-tenetur beginsel oplevert. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. Dit heeft als gevolg dat ook DOC-014 voor het bewijs kan en zal worden gebezigd.
Feit 1
De rechtbank komt, op grond van de hierna te noemen opsomming van de bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit met uitzondering van het onderdeel “voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting.” Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt in het dossier wettig en overtuigend bewijs hiervoor.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem (voor het overige) geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- een geschrift, zijnde de ambtsedige verklaring omzetbelasting van 20 juli 2022 met bijlagen, pagina’s 431 tot en met 521, genummerd als DOC-012;
- een geschrift, zijn een overzichtsberekening van de FIOD van de voorbelasting, pagina 1113, genummerd als DOC-048;
- een geschrift, zijnde een overzichtsberekening van de FIOD van de omzet, pagina 1114, genummerd als DOC-049;
- een geschrift, zijnde de nadeelberekening van de Belastingdienst van 19 januari 2023, pagina’s 1117 tot en met 1119, genummerd als DOC-052;
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 oktober 2024.
Feiten 2 en 3
Ten aanzien van feit 2 en feit 3 heeft de rechtbank , zoals hiervoor overwogen, de orderbevestigingen (DOC-014) niet van het bewijs uitgesloten. Voor het overige is geen (bewijs)verweer gevoerd. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van deze feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem (voor het overige) geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
-
een geschrift, zijnde de ingekomen reactie van verdachte op het verzoek van de Belastingdienst om informatie ten aanzien van de omzetbelasting, met als bijlage de vervalste facturen, pagina’s 412 tot en met 416, genummerd als DOC-002;
-
een geschrift, zijnde de ingekomen reactie van verdachte op het verzoek van de Belastingdienst om informatie ten aanzien van de omzetbelasting, met als bijlage de vervalste orderbevestigingen, pagina’s 523 tot en met 531, genummerd als DOC-014;
-
de bekennende verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 oktober 2024.
Feit 4
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt hiertoe als volgt.
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte werd in een bouwkast op een slaapkamer in een kluis achttien stuks vuurwerk aangetroffen. Uit onderzoek aan het vuurwerk is gebleken dat het gaat om knalvuurwerk Tp2, zijnde professioneel vuurwerk. Verdachte heeft over het vuurwerk verklaard dat hij het vuurwerk enkele jaren geleden van zijn kinderen heeft afgepakt en het vuurwerk vervolgens uit veiligheidsoverwegingen in zijn kluis heeft gelegd. Hij wist naar eigen zeggen niet dat het om professioneel vuurwerk ging.
Over het opzet overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie zogenoemd ‘kleurloos opzet’ volstaat: het opzet moet gericht zijn op de feitelijk omschreven gedraging. Het opzet hoeft niet mede op het overtreden van het verbod te zijn gericht. Dat verdachte dus niet wist dat het om professioneel vuurwerk ging, doet er niet toe. Van belang is dat verdachte opzettelijk het vuurwerk aanwezig heeft gehad. Verdachte heeft immers het vuurwerk zelf in de kluis gelegd en had hierover de beschikkingsmacht. Het opzet is hiermee gegeven. De rechtbank verwerpt het verweer dienaangaande.
3.5. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij in de periode van 24 april 2018 tot en met 31 maart 2022 in Nederland
telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een digitale aangifte voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] over:
- het 1e, 2e, 3e en 4e kwartaal van het jaar 2018;
- het 1e, 2e, 3e en 4e kwartaal van het jaar 2019;
- het 1e, 2e, 3e en 4e kwartaal van het jaar 2020;
- het 1e, 2e, 3e en 4e kwartaal van het jaar 2021, en
- het 1e kwartaal van het jaar 2022,
telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, door op de ingeleverde/ingediende aangiften een onjuist bedrag aan voorbelasting en verschuldigde omzetbelasting op te geven en te vermelden, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven;
feit 2
hij in de periode van 7 januari 2020 tot en met 19 april 2022 in Nederland
geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- een factuur met ordernummer [ordernummer 1] ;
- een factuur met ordernummer [ordernummer 2] ;
- een factuur met ordernummer [ordernummer 3] ;
- een factuur met ordernummer [ordernummer 4] ;
- een orderbevestiging met ordernummer [ordernummer 5] ;
- een orderbevestiging met ordernummer [ordernummer 6] ;
- een orderbevestiging met ordernummer [ordernummer 7] en
- een orderbevestiging met ordernummer [ordernummer 8] ,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
door valselijk en/of in strijd met de waarheid op die facturen en/of
orderbevestigingen een onjuist totaalbedrag, BTW bedrag en een onjuist aantal producten te vermelden, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te
gebruiken en/of door een ander of anderen te doen gebruiken;
feit 3
hij op 24 januari 2020 en 19 april 2022 in Nederland,
als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van bescheiden, deze bescheiden opzettelijk in valse en/of vervalste vorm voor dit doel aan de Inspecteur der Belastingen en/of de Belastingdienst ter beschikking heeft gesteld, door op 24 januari 2020:
- een factuur met ordernummer [ordernummer 1] ;
- een factuur met ordernummer [ordernummer 2] ;
- een factuur met ordernummer [ordernummer 3] en
- een factuur met ordernummer [ordernummer 4] ,
en op 19 april 2022:
- een orderbevestiging met ordernummer [ordernummer 5] ;
- een orderbevestiging met ordernummer [ordernummer 6] ;
- een orderbevestiging met ordernummer [ordernummer 7] en
- een orderbevestiging met ordernummer [ordernummer 8] ,,
ter beschikking te stellen aan de Inspecteur der Belastingen en/of de Belastingdienst,
bestaande de valsheid/valsheden hierin dat op die facturen en/of
orderbevestigingen een onjuist totaalbedrag, BTW bedrag en een onjuist aantal producten wordt vermeld, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven;
feit 4
hij, op of omstreeks 24 oktober 2022 te Dalen, in de gemeente Coevorden, opzettelijk,
professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten 18 stuks
knalvuurwerk Tp2 heeft opgeslagen en voorhanden gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 3 bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 68 lid 1 en 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Het onder 2 bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 4 bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer gelezen in samenhang met artikel 1.2.2 lid 1 van het Vuurwerkbesluit en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet economische delicten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of
onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 2:
het misdrijf: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 3:
het misdrijf: ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging
beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 4:
het misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1
van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.
6. De op te leggen straf of maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feiten 2 en 3 sprake is van een voortgezette handeling, hetgeen tot strafvermindering dient te leiden.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat een taakstraf van 480 uren in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de eis te matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk.
6.3. De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Anders dan de verdediging is de rechtbank ten aanzien van de feiten 2 en 3 van oordeel dat geen sprake is van een voorgezette handeling als bedoeld in artikel 56 Sr, dan wel van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 lid 1 Sr. Aan deze feiten liggen immers meerdere wilsbesluiten op verschillende tijdstippen ten grondslag en aan verdachte worden daarom verschillende verwijten gemaakt, van welke strafbepalingen de strekking en strafmaat uiteenlopen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan stelselmatige belastingfraude door indiening van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting. Omdat verdachte liquiditeitsproblemen had vroeg hij structureel meer omzetbelasting terug dan hij aan omzet opgaf. Als gevolg hiervan is over een periode van ruim vier jaren te weinig omzetbelasting afgedragen. De Belastingdienst vroeg verdachte op twee separate momenten om onderbouwing van de aangifte omzetbelasting. Op 7 januari 2020 werd verdachte voor de eerste keer door de Belastingdienst om onderbouwing gevraagd van de aangifte omzetbelasting (namelijk ten aanzien van het vierde kwartaal van 2019). Verdachte had dit moment kunnen gebruiken om openheid van zaken te geven, maar verdachte is nog een stap verder gegaan. Verdachte besloot om meerdere facturen te vervalsen. De vervalste facturen heeft hij vervolgens aan de Belastingdienst beschikbaar gesteld om de Belastingdienst om de tuin te leiden. Daarna is verdachte doorgegaan met het indienen van onjuiste belastingaangiften. Ook toen de Belastingdienst hem op 4 april 2022 opnieuw vroeg om onderbouwing van de aangifte omzetbelasting (ditmaal ten aanzien van het eerste kwartaal 2022) heeft hij opnieuw de keuze gemaakt om weer een aantal valse documenten (orderbevestigingen) te maken en heeft wederom valse stukken aan de Belastingdienst toegezonden. Verdachte had aldus meerdere kansen om schoon schip te maken, maar heeft die ongebruikt gelaten. In plaats daarvan heeft hij telkens de keuze gemaakt om zichzelf te bevoordelen en de waarheid te verdoezelen. Ter zitting is gebleken dat verdachte (vooralsnog) geen betalingsregeling met de Belastingdienst heeft getroffen. Daarmee heeft verdachte afbreuk gedaan aan het vertrouwen waarop het systeem van de Belastingdienst is gebaseerd, en ook aan het vertrouwen dat de Belastingdienst en het handelsverkeer in de juistheid van (digitale) geschriften moet kunnen stellen.
De overheid, en dus de samenleving, is als gevolg van de handelwijze van verdachte een fors bedrag aan belasting misgelopen. Het fiscale nadeel is berekend op € 361.728,--. Verdachte heeft zijn eigen financiële problemen op de samenleving afgewenteld, terwijl iedereen in deze maatschappij belasting betaalt om overheidsuitgaven te kunnen bekostigen. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan. Van hem had als ondernemer professioneel, zorgvuldig en adequaat handelen mogen worden verwacht. De duur en de ernst van dit graaien uit de gemeenschapsruif kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders bestraft worden dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf
Daarnaast heeft verdachte enig professioneel vuurwerk voorhanden gehad. Het is algemeen bekend dat vuurwerk gevaar kan opleveren. Dat geldt zeker voor professioneel vuurwerk, dat een substantieel zwaardere of explosievere lading bevat dan het vuurwerk dat in Nederland aan consumenten verkocht mag worden.
De rechtbank houdt rekening met een, de verdachte betreffend, uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 juni 2024 waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit, maar wel recent voor andere feiten waaronder een veroordeling voor overtreding van de Wet Wapens en Munitie. Dat feit ziet op het voorhanden hebben van een alarmpistool, welk alarmpistool op dezelfde dag is aangetroffen als voornoemd vuurwerk tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte. De rechtbank houdt aldus hiermee rekening (artikel 63 Sr).
De rechtbank heeft verder oog gehad voor het tijdsverloop in deze zaak en de eisen die worden gesteld aan behandeling ervan binnen een redelijke termijn.. Die termijn is aangevangen op 24 oktober 2022, de dag waarop de doorzoeking van de woning van verdachte heeft plaatsgevonden en waarop verdachte in verzekering is gesteld. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren had verdachte op 24 oktober 2024 een eindvonnis mogen verwachten. De rechtbank doet op 4 november 2024 uitspraak.
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn in zeer geringe mate is overschreden. De rechtbank volstaat daarom met deze constatering en verbindt daaraan geen nadere gevolgen.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf en de hoogte van de straf rekening met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn/worden opgelegd. Om die reden kijkt de rechtbank naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in het geval van ‘fraude’, waarbij het bedrag dat met de fraude gemoeid is in grote mate bepalend is voor de hoogte van de straf. Deze oriëntatiepunten zijn in het leven geroepen om te komen tot een consistent landelijk straftoemetingsbeleid. Met het oog op het bedrag dat de Nederlandse Staat in deze strafzaak formeel is misgelopen, hanteert het LOVS als uitgangspunt dat aan een verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf tot achttien maanden wordt opgelegd.
De rechtbank ziet aanleiding om een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, gelet op het feit dat verdachte nog altijd werkzaam is als ondernemer in dezelfde branche. De rechtbank acht de eis van de officier van justitie dan ook passend en geboden. De rechtbank zal daarom aan verdachte gevangenisstraf opleggen van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
6.4. De in beslag genomen voorwerpen
De verdachte heeft ter zitting afstand gedaan van het onder hem in beslag genomen professionele vuurwerk, zodat hierover geen rechterlijk oordeel meer nodig is.
7. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr.
8. De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
- het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of
- onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 2:
- het misdrijf: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 3:
- het misdrijf: ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging
- beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 4:
- het misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1
- van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden ;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd , tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. D. ten Boer en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2024.