Direct naar content gaan

Samenvatting

Bij Hof Amsterdam is in hoger beroep in geschil of de belastingheffing ter zake van het inkomen uit sparen en beleggen 2017 voor X (belanghebbende) een individuele en buitensporige last oplevert.

Het Hof oordeelt dat het inkomen van X niet zodanig laag is dat zij moet interen op haar vermogen om de vermogensrendementsheffing te voldoen. Weliswaar bedraagt de vermogensrendementsheffing over het spaartegoed een veelvoud van het werkelijk daarop behaalde rendement, maar dat de daarover (aan het spaartegoed toe te rekenen) verschuldigde belasting slechts kan worden voldaan door op dat spaartegoed dan wel dat spaartegoed en de tweede woning in te teren, acht het Hof, gelet op de omvang van het inkomen van X en dat van haar echtgenoot, niet aannemelijk. Daarbij gaat het Hof ervan uit dat van een interen op het vermogen (als bedoeld in het arrest HR 2 juli 2021, 20/02453, ECLI:NL:HR:2021:1047, NLF 2021/1405, met noot van Hoogwout), nog geen sprake is zolang de vermogensrendementsheffing (ruimschoots) kan worden voldaan uit X ter beschikking staand inkomen uit werk en woning (of in voorkomend geval, uit het inkomen uit aanmerkelijk belang), ook al is de heffing een veelvoud van het werkelijke rendement op het aan die heffing onderworpen vermogen.

Het hoger beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2017
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
2 november 2021
Rolnummer
20/00597
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:3293
NLF-nummer
NLF 2021/2173
Aflevering
18 november 2021
bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2

Naar de bovenkant van de pagina