Uitspraak van 10 juli 2024 op het verzoek van X te Z, belanghebbende, (gemachtigde: S.J.J.G. Fernandes) om de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar, (vertegenwoordiger: …) te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende naar aanleiding van de intrekking van het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 26 juni 2023, nummer SGR22/1919.
Procesverloop in verband met het verzoek
1.1. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de hiervoor vermelde uitspraak van de Rechtbank inzake een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.
1.2. Belanghebbende heeft het hoger beroep bij brief van 23 mei 2024 ingetrokken en daarbij het Hof verzocht de Heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten. Het verzoek is in diezelfde brief toegelicht.
1.3. De Heffingsambtenaar heeft op 27 mei 2024 telefonisch bericht dat hij afziet van het indienen van een reactie op het verzoek van belanghebbende, alsmede dat hij instemt met de gevraagde proceskostenvergoeding.
1.4. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten
Beoordeling van het verzoek
2.1. In geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hogerberoepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de kosten worden veroordeeld (artikel 8:75a, lid 1, in verbinding met artikel 8:108, lid 1, Awb).
2.2. Het Hof stelt vast dat het hoger beroep is ingetrokken omdat de Heffingsambtenaar tegemoet is gekomen aan belanghebbende en dat belanghebbende tegelijk met de intrekking van het hoger beroep heeft verzocht de Heffingsambtenaar in de proceskosten te veroordelen. Het Hof zal het verzoek om de Heffingsambtenaar in de proceskosten te veroordelen derhalve toewijzen.
Proceskosten en griffierecht
3.1. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken, op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, overeenkomstig het verzoek van belanghebbende vast op: € 875 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de Rechtbank en voor het Hof (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het hogerberoepschrift à € 875 x 0,5 (gewicht van de zaak)) en € 155 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase (1 punt voor het bezwaarschrift à € 310 x 0,5 (gewicht van de zaak)), in totaal derhalve op € 1.030.
3.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:41, lid 7, Awb dient voorts aan belanghebbende het voor de behandeling voor de Rechtbank gestorte griffierecht van € 50, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 136 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten toe;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende tot een bedrag van € 1.030; en
- gelast de Heffingsambtenaar het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van (in totaal) € 186 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door M.J.M. van der Weijden, H.A.J. Kroon en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 10 juli 2024 in het openbaar uitgesproken.