Direct naar content gaan

Samenvatting

X (nv; belanghebbende) werkte samen met een aantal andere spaarbanken, met name de leden van de Spaarbankgroep. In het kader van deze samenwerking werd ‘de Bank’ opgericht. De statutaire doelstelling van de Bank was het verrichten van diensten in het bijzonder voor haar aandeelhouders. De Bank verrichtte kennelijk tegen vergoeding bepaalde diensten voor de aangesloten spaarbanken die in beginsel naar rato van de afgenomen diensten aandeelhouder van de Bank waren.
In 1988 wenste X de samenwerking te beëindigen. Zij verkocht haar aandelen in de Bank aan de holding tegen een koers van 115% terwijl de goingconcernwaarde van die aandelen bij voortzetting van het bedrijf van de Bank toen, in tot dan gebruikelijke omvang, 200% was. X heeft met deze lage koers genoegen moeten nemen in verband met het verlies dat de Bank zou lijden als gevolg van de beëindiging van de afname van diensten van de Bank door X.
Hof Amsterdam begrijpt dat dit verlies een onderbezettingsverlies zou zijn en dat dit verlies door de voortzettende aandeelhouders in een waardedaling van hun aandelen in de Bank zou worden teruggevonden.
In geschil is of voor de heffing van vennootschapsbelasting 1988 van X het verschil tussen 200% en 115% bij de bepaling van de belastbare winst in mindering gebracht behoort te worden. Het Hof heeft het geschil ten nadele van X beslecht.
Volgens A-G Van Soest is het oordeel van het Hof juist. De deelnemingsvrijstelling is van toepassing. Het bedrag is niet aftrekbaar.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
1988
Instantie
A-G
Datum instantie
16 juni 1995
Rolnummer
30096
ECLI
ECLI:NL:PHR:1996:AA1811
bwbr0002672&artikel=13

Naar de bovenkant van de pagina