Rijnvarende is in 2019 premieplichtig in Nederland
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11 september 2024
Samenvatting
Aan Rijnvarende X (belanghebbende) zijn twee A1-verklaringen afgegeven. Eerst een door de SVB voor de periode van 1 januari 2016 tot 1 april 2019. Deze verklaring staat onherroepelijk vast. Het Liechtensteinse orgaan heeft later (op 15 oktober 2018) een A1-verklaring afgegeven waarin vanaf 1 september 2018 de Liechtensteinse wetgeving als toepasselijke wetgeving is aangewezen.
In geschil is of X in 2019 premieplichtig is in Nederland en, zo ja, of de Liechtensteinse socialeverzekeringspremies verrekend kunnen worden met de aanslag IB/PVV 2019.
Voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 is X naar het oordeel van Rechtbank Zeeland-West-Brabant sociaal verzekerd in Nederland. De door de SVB afgegeven A1-verklaring is bindend.
Voor de periode vanaf 1 april 2019 is de situatie minder duidelijk. De Rechtbank kent in het onderhavige geval geen rechtskracht toe aan de Liechtensteinse A1-verklaring. Voor de periode vanaf 1 april 2019 moet de verzekeringsplicht dan worden bepaald op grond van artikel 4 Rijnvarendenovereenkomst. Aangezien de exploitant van het schip is gevestigd in Nederland, is de Nederlandse socialezekerheidswetgeving als toepasselijke wetgeving aangewezen.
De Rechtbank ziet geen grond voor verrekening van de in Liechtenstein ingehouden werknemerspremies.
Het beroep wordt ongegrond verklaard.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats 1, belanghebbende, (gemachtigde: mr. M.J. van Dam),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 8 november 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.389. Daarbij is uitgegaan van premieplicht gedurende het gehele jaar. De inspecteur heeft belastingrente in rekening gebracht.
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard, de aanslag verminderd tot een aanslag IB/PVV 2019 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.016 en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben gemachtigde en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of van belanghebbende in 2019 terecht PVV is geheven en of de aanslag IB/PVV anderszins te hoog is. Meer specifiek of belanghebbende in 2019 premieplichtig is in Nederland en zo ja, of de Liechtensteinse sociale verzekeringspremies verrekend kunnen worden met de aanslag IB/PVV 2019 of dat die premies aftrekbaar zijn.
2.1. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende in 2019 premieplichtig was in Nederland en dat de aanslag juist is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende is Rijnvarende. Hij werkte in 2019 op het schip " [naam] ". De eigenaar en exploitant van het rijnvaartschip " [naam] " is de in Nederland gevestigde [V.O.F.] te [plaats 2] . Belanghebbende was in 2019 in dienstbetrekking bij [bedrijf] te Liechtenstein.
3.1. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft op 9 maart 2018 een A1-verklaring afgegeven. Als toepasselijke sociale zekerheidswetgeving is voor de periode 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2019 de Nederlandse wetgeving aangewezen. Deze verklaring staat onherroepelijk vast.
3.2. Het Liechtensteinse bevoegde orgaan Liechtensteinische AHV-IV-FAK (het Liechtensteinse orgaan) heeft op 15 oktober 2018 een Al-verklaring afgegeven waarin vanaf 1 september 2018 de Liechtensteinse wetgeving als toepasselijke wetgeving is aangewezen. Daarna is gecorrespondeerd tussen het Liechtensteinse orgaan en de SVB, van welke correspondentie belanghebbende bij brief van 29 februari 2024 een kopie heeft gekregen na een verzoek op basis van de Wet Open Overheid. Uit de verkregen documenten blijkt dat het Liechtensteinse orgaan bezwaar heeft gemaakt tegen de Al-verklaring van de SVB maar voor de toekomst akkoord gaat met verzekeringsplicht in Nederland, dat een met die van belanghebbende vergelijkbare situatie zich voordeed bij 110 Rijnvarenden en dat het Liechtensteinse orgaan op 20 november 2018 aan de SVB heeft meegedeeld niet langer vast te houden aan de voorlopige aanwijzing van de Liechtensteinse sociale zekerheidswetgeving. Op 12 januari 2024 heeft het Liechtensteinse orgaan aan de SVB meegedeeld dat de Liechtensteinse Al-verklaring nog niet is ingetrokken omdat men wacht op de Al-verklaring van de SVB.
3.3. De werkgever van belanghebbende heeft in Liechtenstein premies ingehouden op het salaris van belanghebbende en die premies daar afgedragen.
3.4. Belanghebbende heeft geen gegevens overgelegd over de in Nederland gewerkte uren. Uit het vaartijdenboek van 2018 blijkt dat hij toen meer dan 25 procent van de tijd in Nederland werkte.
Motivering
4. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende Rijnvarende is en dat de Rijnvarendenovereenkomst op belanghebbende van toepassing is.
4.1. Hier doet zich de bijzondere situatie voor dat aan belanghebbende twee Al-verklaringen zijn afgegeven. Eerst een door de SVB voor de periode tot 1 april 2019 en daarna een door het Liechtensteinse orgaan voor de periode na 1 september 2018. Het voor de afgifte van Al-verklaringen ontwikkelde systeem gaat er echter van uit dat er maar één Al-verklaring kan zijn. Artikel 16 van de Toepassingsverordening bepaalt dat de werknemer die in meer Staten werkt bij het bevoegde orgaan van de woonstaat een (voorlopige) Al-verklaring moet aanvragen, en dat dat orgaan ook ambtshalve zo’n verklaring kan afgeven als die werknemer dat nalaat. Uitgangspunt is dus dat het bevoegde orgaan van de woonstaat een Al-verklaring afgeeft. Artikel 5 van de Toepassingsverordening bepaalt dat de door het orgaan van een lidstaat voor de toepassing van de Basisverordening en de Toepassingsverordening afgegeven documenten over iemands situatie voor de organen van de andere lidstaten bindend zijn zolang de documenten niet door de lidstaat waar zij zijn afgegeven zijn ingetrokken of ongeldig zijn verklaard. Artikel 19, tweede lid, van de Toepassingsverordening bepaalt dat het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van Titel II van de Basisverordening van toepassing is die verklaring op verzoek van de betrokkene of diens werkgever moet verstrekken. Deze regels zijn er op gericht te voorkomen dat er over dezelfde periode meer dan één Al-verklaring wordt afgegeven. Uit de regelgeving volgt daarom dat het Liechtensteinse orgaan op 15 oktober 2018 geen Al-verklaring voor belanghebbende had mogen afgeven omdat er toen al een door de SVB gegeven Al-verklaring lag die voor het Liechtensteinse orgaan bindend was.
4.2. Voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 is belanghebbende daarom naar het oordeel van de rechtbank sociaal verzekerd in Nederland. De door de SVB afgegeven Al-verklaring is bindend. Belanghebbende had moeten beseffen dat hij aan de Liechtensteinse Al-verklaring geen rechten kon ontlenen. De Belastingdienst en de belastingrechter zijn aan de door de SVB afgegeven Al-verklaring gebonden. Daarom kan het beroep niet slagen voor zover daarin wordt betoogd dat de premieplicht alsnog of nogmaals moet worden beoordeeld of dat het gebruik van die Al-verklaring door de Belastingdienst onzorgvuldig dan wel onrechtmatig zou zijn.
4.3. Voor de periode vanaf 1 april 2019 is de situatie minder duidelijk. Er is voor die periode geen Al-verklaring afgegeven door de SVB. Wel bestond nog steeds de door het Liechtensteinse orgaan op 15 oktober 2018 afgegeven Al-verklaring. Er zijn argumenten om die verklaring dan maar te volgen. Het eerste argument volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1725. Volgens de Hoge Raad zijn de inspecteur en de belastingrechter gebonden aan een door de SVB gegeven Al-verklaring en de rechtbank ziet niet in waarom dat anders zou zijn bij een door het bevoegde orgaan van een andere Staat gegeven Al-verklaring. Een tweede argument is dat belanghebbende aan die verklaring het vertrouwen kan hebben ontleend dat hij inderdaad premieplichtig was in Liechtenstein en niet in Nederland. Daar staan echter argumenten tegenover die er voor pleiten aan die Al-verklaring geen rechtskracht toe te kennen. In de eerste plaats had, zoals in 4.1 is overwogen, die Liechtensteinse Al-verklaring in 2018 niet afgegeven mogen worden. In de tweede plaats heeft het Liechtensteinse orgaan al op 20 november 2018 aan de SVB meegedeeld niet langer vast te houden aan de voorlopige aanwijzing van de Liechtensteinse sociale zekerheidswetgeving. In de derde plaats zijn er geen aanwijzingen (behoudens die Al-verklaring) dat de Liechtensteinse sociale wetgeving op belanghebbende van toepassing zou moeten zijn. Integendeel, uit de gegevens uit 2018 blijkt dat belanghebbende een substantieel deel van zijn werktijd in Nederland werkte en er is geen reden te veronderstellen dat dat in 2019 anders was. Toepassing van de Liechtensteinse Al-verklaring zou dan leiden tot een verzekeringsplicht die contra legem is. Het vertrouwensbeginsel kan de juiste toepassing van de Rijnvaartovereenkomst niet opzij zetten want in een situatie van directe toepassing van communautair recht – zoals zich hier voordoet - is het communautaire vertrouwensbeginsel van toepassing en dat vertrouwensbeginsel laat geen contra legem toepassing toe. Dat is het vierde argument tegen toepassing van de Liechtensteinse Al-verklaring.
4.4. De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat aan de argumenten tegen toepassing van de Liechtensteinse Al-verklaring meer gewicht moet worden toegekend dan aan de argumenten daarvoor. De rechtbank kent daarom geen rechtskracht toe aan de Liechtensteinse Al-verklaring.
4.5. Voor de periode vanaf 1 april 2019 moet de verzekeringsplicht dan worden bepaald op grond van artikel 4 van de Rijnvarendenovereenkomst. Op grond van artikel 4, tweede lid, juncto artikel 1, letter c, van deze overeenkomst is de Rijnvarende verzekerd volgens het sociale zekerheidsstelsel van de Staat waar de exploitant van het schip is gevestigd. Aangezien de exploitant van het schip is gevestigd in Nederland, is de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving als toepasselijke wetgeving aangewezen.
4.6. De rechtbank ziet geen grond voor verrekening van in Liechtenstein ingehouden werknemerspremies omdat de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) daarvoor geen basis biedt. Een verplichting voor de inspecteur om over te gaan tot een verrekening als bedoeld in artikel 73, lid 2, van de Toepassingsverordening ontstaat pas wanneer het bevoegde orgaan in Liechtenstein de in 2016 voor belanghebbende betaalde premies heeft overgemaakt aan het bevoegde orgaan in Nederland. Belanghebbende stelt dat ervan moet worden uitgegaan dat de Liechtensteinse premies inmiddels aan de SVB zijn betaald, maar de inspecteur heeft ontkend dat de SVB iets heeft ontvangen. Nu belanghebbende geen enkel bewijs heeft bijgebracht voor zijn stelling kan de rechtbank er niet van uitgaan dat de SVB de premies al heeft terugontvangen. Daarom is er nog geen mogelijkheid tot verrekening van die premies. Dat word niet anders doordat, zoals belanghebbende betoogt, de SVB te lang heeft gewacht met zijn verzoek aan Liechtenstein om de in Liechtenstein betaalde premies aan haar te betalen.
4.7. Belanghebbende heeft ook betoogd dat hij gedupeerd is doordat de SVB niet uiterlijk drie maanden na de vaststelling van de toepasselijke wetgeving aan het Liechtensteinse orgaan heeft verzocht om terugbetaling van de premies, zoals is vereist op grond van artikel 73, tweede lid, van de Toepassingsverordening, en door de weigering van het Liechtensteinse orgaan om die premies te betalen. Volgens belanghebbende is daarvoor een tegemoetkoming op zijn plaats, bijvoorbeeld door overeenkomstige toepassing van de Regeling Tijdelijke Tegemoetkoming Rijnvarenden (de Regeling) of de mogelijkheid van (gedeeltelijk) uitstel van betaling van de Nederlandse premies totdat de Liechtensteinse premies zijn gerestitueerd. De rechtbank ziet daartoe geen mogelijkheid. De Regeling is alleen van toepassing ter zake van premies over de tijdvakken 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015 en uit de Toelichting in de Staatscourant blijkt dat het ook uitdrukkelijk de bedoeling was de regeling tot die periode te beperken. De rechtbank is niet bevoegd om dat op grond van redelijkheid en billijkheid op te rekken tot 2018. Het verlenen van uitstel van betaling is de bevoegdheid van de ontvanger, en ook in zoverre is de rechtbank niet bevoegd een regeling te treffen.
4.8. Belanghebbende heeft ook betoogd dat de Liechtensteinse premies ten onrechte in de heffing zijn betrokken omdat zij niet zijn genoten. Die stelling getuigt van een onjuist inzicht in het begrip genieten. Loon is al hetgeen uit de dienstbetrekking wordt genoten. De werkgever heeft op het loon van belanghebbende onder meer de Liechtensteinse premies ten behoeve en op naam van belanghebbende ingehouden en betaald en daardoor is voor belanghebbende een vordering op het Liechtensteinse orgaan c.q. (na betaling) de SVB ontstaan. Belanghebbende, niet de werkgever, heeft bij restitutie van die premies door Liechtenstein immers recht op het gerestitueerde bedrag. Daarom doet de (onrechtmatige) inhouding niet af aan het genoten zijn van dat loon.
4.9. Ook voor aftrek van de in Liechtenstein afgedragen premies is geen grondslag te vinden in de Wet IB. Belanghebbende heeft verwezen naar de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 26 november 2020, nr. DGBD 178296, over de wijze van omrekening van buitenlands loon naar Nederlandse fiscale maatstaven. In die brief staat dat inhoudingen van bijdragen ingevolge buitenlandse werknemersverzekeringen die naar aard en strekking overeenkomen met de Nederlandse werknemersverzekeringen, niet tot het loon behoren. Dat geldt echter naar het oordeel van de rechtbank niet voor in het buitenland onverplicht ingehouden en voldane premies, waar het hier over gaat. Voor de premie die is betaald voor de Pensionsversicherung geldt hetzelfde. Ook uit onderdeel 1.5 bij de toelichting bij de Regeling kan niet worden afgeleid dat die premies aftrekbaar zijn. Daarin staat alleen dat de Belastingdienst premies voor ouderdomsuitkeringen (in het geval van Luxemburg de zogenoemde ‘cotisation pension’) deels onverschuldigd op het belastbare inkomen in mindering heeft gebracht. Er is dus in bepaalde gevallen teveel aftrek geaccepteerd, maar er is geen aanleiding om te veronderstellen dat het accepteren van die te hoge aftrek beleid is.
4.10. Ter zitting is komen vast te staan dat de inspecteur bij de berekening van het in Nederland belastbare loon de werkkostenregeling van artikel 3.84 Wet IB heeft toegepast.
4.11. Al het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat dit onbevredigend is omdat hij geconfronteerd kan blijven met dubbele premieheffing, maar daar kan in deze procedure geen oplossing voor worden geboden. De inspecteur heeft ter zitting overigens toegezegd dat hij de door belanghebbende betaalde premies ambtshalve aan belanghebbende zal laten terugbetalen indien de SVB alsnog verklaart dat belanghebbende niet premieplichtig was in Nederland.
Belastingrente
4.12. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Daarom is er geen reden voor veroordeling van de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten. Ook krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 11 september 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.