Direct naar content gaan

Samenvatting

Aan X (belanghebbende) is met dagtekening 13 januari 2016 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd. In hoger beroep heeft X, na ontvangst van het verweerschrift van de Heffingsambtenaar, een stuk ingediend met het opschrift ‘conclusie van repliek’.

Het Hof heeft het bedrag van de door de Heffingsambtenaar te vergoeden proceskosten vastgesteld met toepassing van het Bpb. Daarbij heeft het Hof geen punten toegekend voor het door X als conclusie van repliek betitelde stuk.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dit ongegrond.

Artikel 8:43 Awb brengt mee dat de rechter kan besluiten de indiener van een beroepschrift in de gelegenheid te stellen schriftelijk te repliceren. Het procesdossier laat geen andere conclusie toe dan dat het Hof desgevraagd noch ambtshalve aan X deze gelegenheid heeft verschaft. Dit vindt bevestiging in de omstandigheid dat het Hof de Heffingsambtenaar niet in de gelegenheid heeft gesteld schriftelijk te dupliceren.

Het Hof heeft het door X ingediende stuk met het opschrift ‘conclusie van repliek’ daarom kennelijk niet aangemerkt als repliek als bedoeld in onderdeel A1, punt 3, van de Bijlage bij het Bpb.

Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en hoefde niet nader te worden gemotiveerd, aldus de Hoge Raad.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2016
Instantie
HR
Datum instantie
14 mei 2020
Rolnummer
19/05834
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:866
Auteur(s)
Jits Berns
FT-advocaten
NLF-nummer
NLF 2020/1172
Aflevering
21 mei 2020
Judoreg
NFB3277
bwbr0002320&artikel=29,bwbr0002320&artikel=29,bwbr0005537&artikel=8:43&lid=1,bwbr0005537&artikel=8:43&lid=1,bwbr0005537&artikel=8:58,bwbr0005537&artikel=8:58

Naar de bovenkant van de pagina