X (belanghebbende) levert pakketten met groente en fruit. Hiervoor rijden busjes rond om bij haar klanten de pakketten af te leveren en de lege verpakkingen van eerder afgeleverde pakketten terug te nemen.
Aan X zijn twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd omdat het busje van X op twee data stilstond op een plek voor betaald parkeren terwijl door X niet betaald was.
In geschil is of op deze twee data, toen het busje was stilgezet, sprake was van parkeren of van onmiddellijk laden en lossen.
Hof Den Haag heeft geoordeeld dat de pakketten die X bezorgt van een zodanige omvang en gewicht zijn dat zij niet of moeilijk anders dan per auto kunnen worden gebracht. Daarbij heeft het Hof rekening gehouden met het feit dat X ook pakketten bij zich had voor klanten op andere plaatsen en ook lege verpakkingen op andere plaatsen moest ophalen. Daarom kon het afleveren en ophalen moeilijk anders dan per auto plaatsvinden, aldus het Hof. Het Hof oordeelde daarom dat bij X sprake was van laden en lossen en dat dus geen parkeerbelasting was verschuldigd.
Het college van B en W van Rotterdam heeft met succes cassatieberoep ingesteld.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van het onmiddellijk laden of lossen van goederen, moet voor elke keer dat het voertuig wordt stilgezet op een plek voor betaald parkeren afzonderlijk worden beoordeeld of de op te halen of af te leveren goederen moeilijk anders dan per auto kunnen worden gehaald en gebracht, aldus de Hoge Raad.
Het Hof heeft miskend dat niet van belang is of zich in het voertuig andere zaken bevinden, hebben bevonden of zullen bevinden die op een andere plaats zijn of zullen worden geladen of gelost.
De zaak is verwezen naar Hof Amsterdam omdat niet zonder meer uit de gedingstukken volgt hoeveel pakketten van welke omvang en welk gewicht zijn geladen of gelost op elk van beide plaatsen waar de auto stilstond. De stelplicht en bewijslast ten aanzien van het onmiddellijk laden en lossen van goederen, berust in dit geval op X, aldus de Hoge Raad.
Arrest in de zaak van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam tegen X (hierna: belanghebbende) op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 15 februari 2024, nrs. BK-23/233 en BK-23/234 , op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nrs. ROT22/478 en ROT22/479) betreffende aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting.
1. Geding in cassatie
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Uitgangspunten in cassatie
2.1. Belanghebbende levert pakketten met groente en fruit. Hiervoor rijden busjes rond om bij haar klanten de pakketten af te leveren en de lege verpakkingen van eerder afgeleverde pakketten terug te nemen.
2.2. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting opgelegd omdat een busje van belanghebbende op 10 respectievelijk 22 september 2021 stil stond op een parkeerplaats die was aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting kan worden geparkeerd, terwijl tijdens een controle met een scanauto is geconstateerd dat op het moment van de controle geen parkeerbelasting was voldaan.
2.3. Ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen was de heffing van parkeerbelasting in de gemeente Rotterdam gereguleerd in de gemeentelijke Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2021 (hierna: de Verordening). Volgens artikel 1 van de Verordening wordt onder parkeren verstaan:
âgedurende een aaneengesloten periode doen of laten stilstaan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het (...) onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verbodenâ.
Deze bepaling is vrijwel gelijkluidend aan artikel 225, lid 2, van de Gemeentewet.
3. De oordelen van het Hof
3.1. Voor het Hof was in geschil of op de hiervoor in 2.2 bedoelde data, toen het busje stil stond, sprake was van parkeren of van onmiddellijk laden en lossen als bedoeld in de Verordening.
3.2. Het Hof heeft vooropgesteld dat onder het begrip âonmiddellijk laden en lossenâ moet worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht. Daarbij heeft het Hof verwezen naar de arresten van de Hoge Raad van 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445 en 12 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2760.
3.3. Het Hof heeft vervolgens vastgesteld dat een medium âcombiboxâ van het type dat belanghebbende levert, 1.200 tot 1.500 gram groenten bevat en daarnaast een âbijgroenteâ en fruit voor twee personen voor drie dagen, dat het grootste pakket 3.200 tot 4.000 gram groente bevat en daarnaast âbijgroentenâ voor vier personen voor vier dagen, en dat een fruitpakket in totaal 2 Ă 2,5 kilo weegt en in combinatie met een groentepakket kan worden besteld. Verder heeft het Hof vastgesteld dat de bestellingen kunnen worden aangevuld met andere producten uit de webwinkel van belanghebbende, dat het formaat van de kistjes waarin de pakketten worden geleverd 40 bij 31 cm is en dat de hoogte van de kistjes afhangt van de bestelling en minimaal 10,5 cm is.
3.4. Het Hof heeft geoordeeld dat de pakketten die belanghebbende bezorgt van een zodanige omvang of gewicht zijn dat zij niet of bezwaarlijk anders dan per auto kunnen worden gebracht. Daaraan heeft het Hof ten grondslag gelegd dat bezorging per fiets of bromfiets van de pakketten niet realistisch is, zeker niet nu belanghebbende ook lege verpakkingen terugneemt. Verder moet volgens het Hof rekening worden gehouden met het feit dat belanghebbende ook pakketten ter bezorging bij andere klanten bij zich had. Het bezorgen van de pakketten en het terugnemen van lege verpakkingen kan ook om die reden bezwaarlijk anders dan per auto worden uitgevoerd. Dat geldt ook in het geval zich daartussen pakketten bevinden die afzonderlijk beschouwd ook op een andere wijze dan per auto hadden kunnen worden gebracht, aldus het Hof.
4. Beoordeling van het middel
4.1. Het middel bestrijdt het hiervoor in 3.4 bedoelde oordeel van het Hof. Het betoogt daartoe onder meer dat het Hof zijn oordeel ten onrechte niet heeft gebaseerd op datgene wat op het moment van de controle daadwerkelijk is gelost en geladen, maar slechts op hetgeen belanghebbende in zijn algemeenheid over het afleveren van pakketten heeft aangevoerd. Verder betoogt het middel dat het Hof ten onrechte rekening heeft gehouden met het feit dat zich in het busje van belanghebbende ook pakketten bevonden die bestemd waren voor aflevering op andere adressen.
4.2. In zoverre slaagt het middel. Voor de beantwoording van de vraag in hoeverre het doen of laten stilstaan van een voertuig nodig is voor het onmiddellijk laden of lossen van zaken in de zin van artikel 225, lid 2, van de Gemeentewet en de op dit punt gelijkluidende Verordening, moet worden beoordeeld of de gedurende het stilstaan van het voertuig te laden of te lossen zaken van een zodanige omvang of gewicht zijn, dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht. Het is dus niet van belang of zich in het voertuig andere zaken bevinden, hebben bevonden of zullen bevinden die op een andere plaats zijn of zullen worden geladen of gelost. Het Hof heeft dit miskend.
4.3. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De overige klachten behoeven geen behandeling. Verwijzing moet volgen aangezien niet zonder meer uit de gedingstukken volgt hoeveel pakketten van welke omvang en welk gewicht zijn geladen of gelost op elk van beide plaatsen waar de auto stilstond.
4.4. Met het oog op de procedure na verwijzing overweegt de Hoge Raad nog het volgende. Op de heffingsambtenaar rusten de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het feit dat een voertuig heeft stilgestaan op een daartoe door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaats, zonder dat de daarvoor verschuldigde parkeerbelasting is voldaan. In dit geval is niet in geschil dat de heffingsambtenaar dit bewijs heeft geleverd. Indien de belanghebbende, zoals in dit geval, zich erop beroept dat geen parkeerbelasting is verschuldigd omdat sprake was van onmiddellijk laden en lossen van goederen, rusten de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot de daarvoor benodigde feiten op die belanghebbende.
5. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met in achtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P van Roij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.A.J. Lafleur, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2025.