Stichting verleent diensten aan Tuchtcolleges die zijn belast met omzetbelasting
undefined, 15 december 2022
Samenvatting
Stichting X (belanghebbende) is belast met de organisatie en de coördinatie van de tuchtrechtspraak op de advocatuur. Zij zorgt ervoor dat er te allen tijde personeel beschikbaar is ter ondersteuning van de tuchtcolleges voor advocaten, te weten het Hof en de Raden van Discipline (de Tuchtcolleges).
In geschil is of X diensten verricht die belast zijn met omzetbelasting.
Dat is volgens Rechtbank Den Haag het geval. X bedingt geen vergoeding bij de Tuchtcolleges en de Tuchtcolleges betalen ook geen vergoeding aan X. Wel ontvangt X een financiële bijdrage van de NOvA (Nederlandse orde van advocaten) omdat zij diensten verleent aan de Tuchtcolleges. De hoogte van de bijdrage is gebaseerd op de jaarlijkse begroting van X en de bijdrage is ook kostendekkend. Zodoende is sprake van een bijdrage die X ontvangt van de NOvA die rechtstreeks verband houdt met haar diensten aan de Tuchtcolleges. De diensten van X zijn derhalve verricht onder bezwarende titel en zijn belast met omzetbelasting.
Hof Den Haag sluit zich in hoger beroep aan bij het oordeel van de Rechtbank dat X diensten onder bezwarende titel verricht aan de Tuchtcolleges en de gronden waarop dat oordeel rust. Het Hof is verder met de Rechtbank van oordeel dat X haar diensten verricht in het economische verkeer. De conclusie is dat X diensten verricht die belast zijn met omzetbelasting.
BRON
Uitspraak van 15 december 2022 in het geding tussen:
Stichting X te Z, belanghebbende, (gemachtigde: A. Knijnenburg)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …)
op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 9 november 2021, nummers SGR20/6882, SGR20/6883, SGR20/6884, SGR20/6887, SGR20/6888, SGR20/6890 en SGR20/6891.
Procesverloop
1.1. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting voor het eerste, tweede, derde en vierde kwartaal van 2019, tegen een teruggaafbeschikking voor het eerste kwartaal van 2020 en tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting voor het tweede kwartaal 2020. Verder heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over het eerste kwartaal 2020.
1.2. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Ter zake hiervan is € 354 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is € 541 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft voorts incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een reactie op dit incidenteel hoger beroep ingediend. Ook heeft zij een nader stuk ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 november 2022. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota ingediend. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende is opgericht in 2015 en heeft volgens de statuten als doel::
2.2.1. Belanghebbende is belast met de organisatie en de coördinatie van de tuchtrechtspraak op de advocatuur. Zij zorgt ervoor dat er te allen tijde personeel beschikbaar is ter ondersteuning van de tuchtcolleges voor advocaten, te weten het Hof en de Raden van Discipline (de Tuchtcolleges). In dat kader werft zij griffiers, administratief personeel en, zo nodig, overig personeel, zoals managers. Belanghebbende draagt daarnaast zorg voor de financiële vergoeding van de griffiers die niet bij belanghebbende in dienstbetrekking zijn (de externe zittingsgriffiers). Ook zorgt belanghebbende ervoor dat er voor de Tuchtcolleges en het personeel zittingszalen en werkplekken beschikbaar zijn. Zij verzorgt de catering tijdens de zittingen en organiseert de beveiliging.
Belanghebbende stelt verder de begroting op van de Tuchtcolleges en het inhoudelijk jaarverslag. Verder beheert belanghebbende de websites van de Tuchtcolleges, doet zij de persvoorlichting en publiceert zij de uitspraken van de Tuchtcolleges. Ook beheert belanghebbende diverse (kennis)systemen voor de Tuchtcolleges.
2.2.2. Het bestuur van belanghebbende bestaat uit een voorzitter, een bestuurder die is afgevaardigd door de NOvA en een bestuurder die is afgevaardigd door de Tuchtcolleges.
2.3. Belanghebbende brengt voor haar activiteiten geen vergoeding in rekening aan de Tuchtcolleges. De Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) is ingevolge de artikelen 46a, lid 1, 50a, lid 2, en 60, lid 2, van de Advocatenwet verplicht om de kosten van de tuchtrechtspraak voor haar rekening te nemen. Belanghebbende ontvangt (met ingang van 1 januari 2018) jaarlijks een kostendekkende financiële bijdrage van de NOvA. Deze bijdrage is gebaseerd op de jaarlijkse begroting van belanghebbende, waarbij een eventueel overschot wordt verrekend met de bijdrage voor het volgende jaar. Tot de begroting behoren, naast de personele kosten, onder meer posten voor de zaalhuur voor zittingen, huur van werkplekken van de Tuchtcolleges, abonnementen op vakbladen en de organisatie van de jaarvergadering van de Tuchtcolleges en projecten die strekken tot het verbeteren van de organisatie van de Tuchtrechtspraak, met inbegrip van digitalisering.
2.4.1. Voor 1 januari 2015 waren vijf advocaten, werkzaam op verschillende (advocaten)kantoren, werkzaam als griffier van de Tuchtcolleges. Zij declareerden hun kosten bij de NOvA. Over hun werkzaamheden als griffier voor de Tuchtcolleges hoefden zij op grond van de hierna vermelde goedkeuring (zie 2.4.2) geen omzetbelasting in rekening te brengen.
2.4.2. Het ministerie van Financiën heeft bij brief van 1 juni 1999 met kenmerk […] goedgekeurd dat onder meer de werkzaamheden die advocaten verrichten uit hoofde van het feit dat zij zitting hebben in één van de Tuchtcolleges buiten de heffing van omzetbelasting kunnen blijven. De brief vermeldt voor zover van belang:
2.4.3. Met ingang van 1 januari 2015 is de Advocatenwet gewijzigd en is de verplichting dat de griffier een advocaat moet zijn, vervallen. Vanaf 1 januari 2015 zijn de griffierswerkzaamheden ondergebracht bij belanghebbende. De griffiers werken niet langer vanuit verschillende (advocaten)kantoren voor de Tuchtcolleges, maar zijn bij belanghebbende in loondienst gekomen. De griffiers worden op grond van artikel 46b, lid 16, en artikel 51, lid 3, van de Advocatenwet formeel benoemd en ontslagen door de Tuchtcolleges.
2.5. Bij brief van 13 maart 2018 heeft de Inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat belanghebbende vanaf 1 januari 2019 aangifteplichtig is voor de omzetbelasting en dat belanghebbende omzetbelasting is verschuldigd over de bijdrage die zij ontvangt van de NOvA. Naar aanleiding van deze brief hebben partijen gecorrespondeerd. De Inspecteur heeft geen aanleiding gezien om zijn standpunt te herzien.
2.6. Belanghebbende heeft op aangiften omzetbelasting voldaan voor het eerste tot en met vierde kwartaal van 2019 en voor het tweede kwartaal van 2020. Voor het eerste kwartaal van 2020 heeft belanghebbende in haar aangifte verzocht om een teruggaaf van € 12.340, die teruggaaf is verleend bij beschikking met dagtekening 29 mei 2020. Op 8 juni 2020 heeft belanghebbende een suppletieaangifte ingediend voor het eerste kwartaal van 2020 naar een te betalen bedrag van € 251.281. Naar aanleiding hiervan is met dagtekening 30 juni 2020 de naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. Gelijktijdig is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd.
2.7. Belanghebbende heeft tegen alle voldoeningen op aangifte, de teruggaafbeschikking voor het eerste kwartaal van 2020 en de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraken op bezwaar zijn de bezwaren van belanghebbende afgewezen. Voor de verzuimboete loopt een aparte procedure.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In geschil is of belanghebbende diensten verricht die belast zijn met omzetbelasting.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.2.1. Belanghebbendes hoger beroep concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslag en zij concludeert tot teruggaaf van de omzetbelasting die zij op aangifte heeft voldaan.
4.2.2. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep.
4.3.1. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
4.3.2. Het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover daarin is geoordeeld dat de NOvA niet als afnemer van de prestaties van belanghebbende kan worden aangemerkt.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende diensten onder bezwarende titel verricht aan de Tuchtcolleges. Het Hof sluit zich aan bij dit oordeel en de gronden waarop dat oordeel rust. Het Hof voegt hieraan nog het volgende toe.
5.2. De Tuchtcolleges zijn de directe begunstigden van de door belanghebbende verrichte diensten. Belanghebbende stelt het benodigde personeel en middelen ter beschikking aan elk van de Tuchtcolleges en verricht voor hen diverse ondersteunende werkzaamheden zodat zij de in de Advocatenwet genoemde tuchtrechtspraak (op efficiënte wijze) kunnen uitoefenen. De jaarlijkse bijdrage die belanghebbende ontvangt van de NOvA vormt de financiële tegenprestatie voor deze door belanghebbende verrichte diensten, waarmee zij op grond van haar statuten is belast. In dit verband geldt, zoals de Rechtbank al heeft overwogen, dat de hoogte van de aan belanghebbende verstrekte (kostendekkende) bijdrage is gebaseerd op de jaarlijkse begroting van belanghebbende, bestaande uit posten die noodzakelijk zijn om voormelde ondersteunende diensten te kunnen verrichten aan de Tuchtcolleges. Deze begroting is gebaseerd op een schatting van het aantal zaken dat de Tuchtcolleges verwachten te zullen behandelen. Dit betekent dat een rechtstreeks verband bestaat tussen de door belanghebbende verrichte dienst aan de Tuchtcolleges en de door belanghebbende ontvangen bijdrage van de NOvA (vgl. HvJ EU 15 april 2021, C-846/19, ECLI:EU:C:2021:277 (EQ)). Of belanghebbende al dan niet (civielrechtelijke) overeenkomst heeft gesloten met de Tuchtcolleges op grond waarvan zij verplicht is om de (ondersteunende) diensten aan de Tuchtcolleges te verrichten doet, anders dan belanghebbende meent, niet aan dit oordeel af (vgl. o.m. voormeld arrest EQ en HvJ EU 27 maart 2014, C-151/13, ECLI:EU:C:2014:129 (Le Rayon d’Or).
5.3. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen, kan de Inspecteur niet worden gevolgd in zijn stelling dat de NOvA afnemer is van de door belanghebbende verrichte diensten. De NOvA is uitsluitend financier en geen afnemer van de diensten van belanghebbende.
5.4. Belanghebbende heeft in hoger beroep gewezen op een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 6 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7636 en stelt dat deze zaak belangrijke parallellen vertoont met haar eigen zaak. Het Hof kan belanghebbende niet in haar stelling volgen. Anders dan in het geval van belanghebbende, is in voormelde uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat geen sprake is van verbruik van de verrichte werkzaamheden door aanwijsbare verbruikers waardoor het rechtstreeks verband tussen de werkzaamheden en de vergoeding ontbrak.
5.5. Belanghebbende heeft zich in hoger beroep (nogmaals) op het standpunt gesteld dat zij geen diensten onder bezwarende titel verricht aan de Tuchtcolleges omdat zij in wezen deel uitmaakt van de Tuchtcolleges. Hiertoe voert zij aan dat zij organisatorisch verweven is met de Tuchtcolleges en wijst daarbij op haar bestuurssamenstelling, het feit dat de griffiers bij haar in loondienst zijn en door de Tuchtcolleges worden benoemd, de intensieve overlegstructuur tussen haar en de Tuchtcolleges en haar statutaire doelstelling. Verder wijst belanghebbende erop dat zij de griffiersfunctie vervult voor de Tuchtcolleges en alle (organisatorische) ondersteuning verricht voor de Tuchtcolleges.
5.6.1. Het Hof kan deze stelling, die erop neerkomt dat belanghebbende samen met de Tuchtcolleges in feite een eigen kring vormt, niet volgen. Uit de gedingstukken en hetgeen belanghebbende ter zitting van het Hof heeft toegelicht, volgt dat belanghebbende in eigen naam, voor eigen rekening en onder eigen verantwoordelijkheid handelt en zodoende dus ook onafhankelijk van de Tuchtcolleges handelt. Uit de stukken volgt, en dit is ook ter zitting bevestigd, dat belanghebbende bij de uitvoering van haar ondersteunende taken voor de Tuchtcolleges in eigen naam contracten afsluit met leveranciers en daarbij zelf onderhandelt over de contractvoorwaarden. Ook heeft zij haar eigen werknemers in dienst om de ondersteunende werkzaamheden te kunnen verrichten voor de Tuchtcolleges. Hoewel de bij belanghebbende werkzame griffiers formeel worden aangewezen en ontslagen door de Tuchtcolleges is belanghebbende degene die met hen in eigen naam, voor eigen rekening en onder eigen verantwoordelijkheid een arbeidsovereenkomst aangaat. Verder geldt dat belanghebbende en de Tuchtcolleges ieder een eigen begroting voeren ten behoeve van de aan hen opgedragen werkzaamheden. In dit verband is toegelicht dat belanghebbende aan de hand van haar begroting rechtstreeks een financiële bijdrage ontvangt van de NOvA. De begroting van de Tuchtcolleges, die in de regel alleen betrekking heeft op de inzet van leden van de rechterlijke macht ten behoeve van de tuchtrechtspraak, wordt ingediend bij het ministerie van Justitie die vervolgens de begroting vaststelt en een declaratie voor de inzet van de rechterlijke macht indient bij de NOvA (vgl. o.m. HvJ EU 29 september 2015, C-276/14, ECLI:EU:C:2015:635 (Gmina Wroclaw) en HvJ EU 12 oktober 2016, C-340/15, ECLI:EU:C:2016:764 (Nigl e.a.)).
5.6.2. Dat belanghebbende en de Tuchtcolleges een intensieve overlegstructuur hebben, is begrijpelijk aangezien belanghebbende ondersteunende werkzaamheden verricht ten behoeve van de Tuchtcolleges maar is niet voldoende om belanghebbende te vereenzelvigen met de Tuchtcolleges.
5.7. Het Hof is verder met de Rechtbank van oordeel dat belanghebbende haar diensten verricht in het economische verkeer. De (specialistische) ondersteunende diensten die belanghebbende verricht, kunnen (en worden) ook door andere partijen aangeboden op een algemene markt. Dat de Tuchtcolleges de enige afnemers zijn van belanghebbende omdat het haar, op grond van haar statuten, niet vrij staat om haar diensten aan te bieden aan een willekeurige andere partij leidt niet tot een ander oordeel. De activiteit die belanghebbende voor de Tuchtcolleges verricht is immers duurzaam van aard en vindt plaats tegen een vergoeding (vgl. HvJ 13 juni 2019, nr. C420/18, ECLI:EU:C:2019:490, (IO)).
5.8. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof toegelicht dat zij ten aanzien van de goedkeuring in de brief van het ministerie van Financiën van 1 juni 1999 uitdrukkelijk geen beroep doet op het vertrouwensbeginsel. Zij is echter van mening dat de onderliggende boodschap in de goedkeuring, namelijk dat de griffiersfunctie niet aan omzetbelasting is onderworpen vanwege de bijzondere grondslag van deze functie, ook voor belanghebbende moet gelden. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.1 tot en met 5.7 is overwogen, kan het Hof belanghebbende hierin niet volgen. Belanghebbende heeft ter zitting ook erkend dat haar feitelijke situatie wezenlijk anders is.
5.9. De conclusie is dat belanghebbende diensten verricht die belast zijn met omzetbelasting.
Slotsom
5.10. Zowel het hoger beroep van belanghebbende als het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur is ongegrond.
Proceskosten
6. Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten. Het Hof stelt deze proceskosten vast op € 1.518 (1 punt voor de schriftelijke reactie na incidenteel hoger beroep en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende van € 1.518.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en J.B.O. Bijl, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 15 december 2022 in het openbaar uitgesproken.