In deze procedure over de aan X (belanghebbende) opgelegde aanslag IB/PVV 2014 was bij Hof Den Bosch in de eerste plaats in geschil of X recht heeft op een dwangsom. Dat is volgens het Hof niet het geval (Hof Den Bosch 9 november 2018, 17/00187, ECLI:NL:GHSHE:2018:4632, NLFÂ 2019/0329). Het Hof had de zaak teruggewezen naar de Inspecteur omdat de Inspecteur niet heeft voldaan aan de op hem rustende inspanningsverplichting voor het plannen van een hoorgesprek. Het Hof heeft bepaald dat tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar slechts beroep kan worden ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft vervolgens opnieuw uitspraak op bezwaar gedaan en de aanslag gehandhaafd. Tegen deze uitspraak heeft X beroep ingesteld bij het Hof. Bij uitspraak van 6 februari 2020 heeft het Hof het beroep van X tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard en de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigd.
De tegen deze beslissing gerichte klacht van X slaagt in zoverre dat het Hof bij uitspraak van 9 november 2018 de uitspraak van de Rechtbank al had vernietigd. Het beroep van X betrof de uitspraak op bezwaar, zodat het Hof nog slechts over het beroep van X tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar diende te oordelen. Voor het overige verklaart de Hoge Raad het cassatieberoep ongegrond.
BRON
Arrest in de zaak van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 februari 2020, nr. 19/00195, op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst van 14 maart 2019 op het bezwaar betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de klachten
2.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Die aanslag is gehandhaafd bij uitspraak op bezwaar van de Inspecteur. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep tegen die uitspraak van de Inspecteur ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 november 2018 heeft het Hof de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak te doen en bepaald dat tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar slechts beroep kan worden ingesteld bij het Hof.
2.2. De Inspecteur heeft vervolgens opnieuw uitspraak op bezwaar gedaan en de aanslag gehandhaafd. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof. Bij uitspraak van 6 februari 2020 heeft het Hof het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
2.3. De tegen deze beslissing gerichte klacht slaagt in zoverre dat het Hof bij uitspraak van9 november 2018 de uitspraak van de Rechtbank al had vernietigd. Het beroep van belanghebbende betrof de uitspraak op bezwaar, zodat het Hof nog slechts over het beroep van belanghebbende tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar diende te oordelen.
2.4. Voor het overige falen de klachten. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
2.5. De uitspraak van het Hof moet worden vernietigd. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het beroep van belanghebbende tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar moet ongegrond worden verklaard.
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verklaart het bij het Hof ingestelde beroep ongegrond, en
draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 131.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2021.