Artikel 12 SW 1956
1Al wat binnen 180 dagen aan het overlijden voorafgegaan is geschonken door een erflater, die ten tijde van dat overlijden in Nederland woonde, wordt, voor de regeling van de erfbelasting, geacht krachtens erfrecht door het overlijden te zijn verkregen. Al wat wordt verkregen krachtens een schenking die tot stand is gekomen na het overlijden van de schenker, wordt voor de toepassing van deze wet geacht krachtens erfrecht door het overlijden te zijn verkregen.2 Artikel 7, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.3 Het in het eerste lid, eerste volzin, bepaalde is niet toepasselijk op schenkingen:
- 1°.als bedoeld in artikel 33, onderdelen 1°, 2°, 3°, 8°, 9°, 11° en 12° en, voor zover het een schenking betreft waarvoor de verhoogde vrijstelling geldt, 5° en 7°;
- 2°.waarvan de schenkbelasting is kwijtgescholden op grond van artikel 67.
Artikel 33 SW 1956
Van schenkbelasting is vrijgesteld, hetgeen wordt verkregen:
- 1°.van:
- a.de Koning;
- b.de vermoedelijke opvolger van de Koning;
- c.de Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan;
- d.de echtgenoot of echtgenote van de Koning, de echtgenoot of echtgenote van de vermoedelijke opvolger van de Koning of de echtgenoot of echtgenote van de Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan;
uit hoofde van hun functie en hoedanigheid;
- 2°.door de Staat, of van de Staat, een provincie, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba of gemeente;
- 3°.door een provincie of gemeente in Nederland, zonder bijzondere opdracht of met een opdracht, indien en voor zover deze opdracht aan de schenking niet het karakter ontneemt van te zijn geschied in het algemeen belang;
- 4°.door een algemeen nut beogende instelling, voor zover aan de verkrijging niet een opdracht is verbonden, welke aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het algemeen belang;
- 5°.door een kind van de ouders, tot een bedrag van € 5.677, met dien verstande dat dit bedrag voor een kind tussen 18 en 40 jaar voor één kalenderjaar wordt verhoogd, mits op deze verhoogde vrijstelling in de aangifte een beroep wordt gedaan, tot een bedrag van:
- a.€ 27.231;
- b.€ 56.724, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, indien het bedrag is bestemd voor de betaling van kosten van een studie of de opleiding voor een beroep ten behoeve van dat kind en deze kosten aanzienlijk hoger zijn dan gebruikelijk, of;
- c.€ 106.671 28.947, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, indien het bedrag een schenking ten behoeve van een eigen woning betreft;
- 6°. vervallen;
- 7°.in alle andere gevallen: € 2.274, met dien verstande dat dit bedrag voor iemand tussen 18 en 40 jaar voor één kalenderjaar, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, wordt verhoogd tot een bedrag van € 106.671 28.947 indien het een schenking ten behoeve van een eigen woning betreft en mits op deze vrijstelling in de aangifte een beroep wordt gedaan;
- 8°.door iemand, die niet in staat is zijn schulden te betalen, indien en voor zover het verkregene strekt om de begiftigde daartoe in staat te stellen;
- 9°.door iemand te wiens laste over die verkrijging inkomstenbelasting of een voorheffing van die belasting wordt geheven;
- 10°.van een algemeen nut beogende instelling, voor zover de uitkeringen geheel of nagenoeg geheel het karakter hebben van te zijn geschied in het algemeen belang;
- 11°.door een rechtspersoon, welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel heeft de bevordering van de materiële en geestelijke belangen van de werknemers in het bedrijf van de schenker, dan wel in de bedrijven van de schenker en anderen, of van de nabestaanden van die werknemers;
- 12°indien en voor zover de schenking heeft gestrekt tot voldoening aan een natuurlijke verbintenis als is bedoeld in artikel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Voor zover een ingevolge deze bepaling van schenkbelasting vrijgestelde verkrijging haar grond vindt in de voldoening aan een natuurlijke verbintenis als is bedoeld in de vorige volzin tot verzorging na het overlijden van de schuldenaar - de omzetting van zodanige verbintenis in een rechtens afdwingbare daaronder begrepen - wordt zij geacht krachtens erfrecht door het overlijden te zijn verkregen. Voor zover een schenking van een periodieke uitkering door een werkgever of zijn echtgenoot of door een pensioenfonds aan een nabestaande van een werknemer ingevolge deze bepaling is vrijgesteld van schenkbelasting, wordt zij, voor de toepassing van deze wet, beschouwd als een aan de werknemer toe te rekenen bevoordeling krachtens een ten behoeve van de verkrijger gemaakt beding;
- 13°.door een sociaal belang behartigende instelling, voor zover aan de verkrijging niet een opdracht is verbonden welke aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het sociaal belang;
- 14°.door een steunstichting SBBI, voor zover aan de verkrijging niet een opdracht is verbonden welke aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn bestemd voor de realisatie van de doelstelling van de steunstichting.
Artikel 33a SW 1956
Voor de toepassing van artikel 33, onderdelen 5° en 7°, wordt, met inachtneming van bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, onder een schenking ten behoeve van een eigen woning verstaan:
- a.een schenking van een woning die voor de verkrijger een eigen woning is als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
- b.een schenking van een bedrag ter zake van de verwerving van een woning als bedoeld in onderdeel a;
- c.een schenking van een bedrag ter zake van de kosten voor verbetering of onderhoud van een woning als bedoeld in onderdeel a;
- d.een schenking van een bedrag ter zake van de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot een woning als bedoeld in onderdeel a;
- e.een schenking van een bedrag voor de aflossing van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a van de Wet inkomstenbelasting 2001 of voor de aflossing van een schuld die de verkrijger had op het moment direct voorafgaand aan een vervreemding van een eigen woning voor zover deze schuld heeft geleid tot een negatief vervreemdingssaldo eigen woning als bedoeld in artikel 3.119aa van die wet.
Vervallen
Artikel 82a SW 1956
1De verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdeel 5°, is niet van toepassing indien voorafgaande aan 1 januari 2010 de verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel 5°, zoals dat luidde op 31 december 2009, door het kind is toegepast.2De verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdeel 5°, is tevens niet van toepassing indien in een van de kalenderjaren 2010 tot en met 2016 de verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdelen 5° of 6°, zoals die luidden in die kalenderjaren, of artikel 33a, zoals dat luidde op 31 december 2014, door het kind is toegepast.3De verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdeel 7°, is niet van toepassing indien ter zake van een verkrijging van dezelfde schenker of diens partner de vrijstelling, bedoeld in artikel 33a, zoals dat luidde op 31 december 2014, is toegepast.