Samenvatting
In deze WOZ-zaak verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of op grond van afspraken mag worden aangenomen dat een schriftelijke hoorzitting heeft plaatsgevonden.
Rechtbank Limburg stelt voorop dat een schriftelijke aanvulling op één lijn kan worden gesteld met een hoorzitting, mits daarmee is ingestemd en het voldoende zorgvuldig kan geschieden. De Rechtbank is van oordeel dat de Heffingsambtenaar het aanvullend bezwaarschrift van 20 september 2023, nu daarin de vermelding ‘Hoorzitting’ ontbreekt en daarin, zoals ook in het bezwaarschrift van 16 augustus 2023, wordt verzocht om een telefonische hoorzitting, niet mocht aanmerken als een schriftelijke hoorzitting.
Omdat de Rechtbank niet de conclusie kan trekken dat X zonder meer in het gelijk moet worden gesteld en zij niet heeft verzocht zelf in de zaak te voorzien, wijst de Rechtbank de zaak terug naar de Heffingsambtenaar.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaak tussen
eiseres, wonend te woonplaats, eiseres (gemachtigde: mr. J.W. Vugts)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen, verweerder.
Overwegingen
1. Bij besluit met dagtekening 8 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 28 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) aan eiseres meegedeeld dat de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de onroerende zaak) voor het belastingjaar 2023 is vastgesteld op € 315.000,-.
2. Eiseres heeft bij brief van 16 augustus 2023 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hierin verzoekt eiseres om telefonisch te worden gehoord. Dat verzoek heeft eiseres in haar aanvullend bezwaarschrift van 20 september 2023 herhaald.
3. Bij besluit van 29 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de bepaalde waarde gehandhaafd. Verweerder stelt hierin dat een hoorzitting plaats heeft gevonden conform de gemaakte afspraken.
4. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiseres stelt zich in het beroepschrift op het standpunt dat zij ten onrechte niet is gehoord door verweerder. Zij verzoekt de rechtbank om de zaak naar verweerder terug te wijzen, zodat zij alsnog de gelegenheid krijgt om te worden gehoord.
5. Verweerder volgt eiseres niet in haar standpunt dat zij in de bezwaarfase niet is gehoord. Hiertoe heeft verweerder bij verweerschrift verwezen naar de in e-mails neergelegde afspraken met de gemachtigde van eiseres. Volgens verweerder kan een hoorzitting op drie manieren, te weten per mail (schriftelijk), telefonisch en via Teams, plaatsvinden. Het aanvullend bezwaarschrift van 20 september 2023 kan volgens verweerder op grond van die afspraken worden aangemerkt als een schriftelijke hoorzitting.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), stelt een bestuursorgaan belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord voordat het op het bezwaar beslist. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wordt een belanghebbende in afwijking van artikel 7:2 van de Awb op zijn verzoek gehoord.
8. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres heeft verzocht om te worden gehoord.
9. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of een schriftelijke aanvulling op één lijn kan worden gesteld met een hoorzitting. Als dat niet zo is, kan immers alleen daarom al worden geoordeeld dat de hoorplicht is geschonden. Voor de beantwoording van die vraag zoekt de rechtbank aansluiting bij de jurisprudentie van de Hoge Raad (het arrest van 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2306) over telefonisch horen. De Hoge Raad heeft uit de tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van de regeling van afdeling 7.2 van de Awb afgeleid dat niet uitgesloten is dat een belanghebbende telefonisch wordt gehoord ingeval deze daarmee instemt of daarom verzoekt, en dit horen voldoende zorgvuldig kan geschieden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het vorenstaande ook te gelden voor “schriftelijk horen” en kan dus, mits daarmee is ingestemd en dit voldoende zorgvuldig kan geschieden, een schriftelijke aanvulling worden aangemerkt als een hoorzitting.
10. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of op grond van de gemaakte afspraken mag worden aangenomen dat in deze zaak een schriftelijke hoorzitting heeft plaatsgevonden.
11. Uit de bij het verweerschrift gevoegde mailwisseling blijkt dat de gemachtigde van eiseres de hoorzittingen per e-mail (schriftelijk), telefonisch of via Teams wil laten plaatsvinden (zie de e-mail van 16 maart 2023 om 16:21 uur). Namens verweerder is in reactie hierop te kennen gegeven dat hij de hoorzittingen als digitaal bestand, met de vermelding “Hoorzitting”, via de SFTP server wil ontvangen (zie de e-mail van 16 maart 2023 om 16:39 uur). De gemachtigde van eiseres heeft daarmee ingestemd (zie de e-mail van 16 maart 2023 om 17:07 uur).
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het aanvullend bezwaarschrift van 20 september 2023, nu daarin de vermelding “Hoorzitting” ontbreekt en daarin, zoals ook in het bezwaarschrift van 16 augustus 2023, wordt verzocht om een telefonische hoorzitting, niet mocht aanmerken als een schriftelijke hoorzitting. Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat er in de bezwaarfase geen hoorzitting heeft plaatsgevonden en verweerder eiseres in de bezwaarfase in strijd met het bepaalde in artikel 7:2 van de Awb en artikel 25, eerste lid, van de AWR niet heeft gehoord.
13. De rechtbank overweegt dat aan de schending van de hoorplicht op grond van artikel 6:22 van de Awb kan worden voorbijgegaan indien aannemelijk is dat eiseres daardoor niet wordt benadeeld (zie de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR: 2016:114, en 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1011). Dat is hier niet het geval.
14. De rechtbank verklaart het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Awb kennelijk gegrond en vernietigt het bestreden besluit.
15. Vervolgens heeft de rechtbank de keuze om de zaak terug te wijzen naar verweerder, met de opdracht eiseres alsnog volgens de regels te horen, dan wel zelf in de zaak te voorzien met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb. Dit laatste is aangewezen indien de rechtbank tot het oordeel komt dat eiseres ook zonder dat zij opnieuw in de bezwaarfase wordt gehoord, in het gelijk moet worden gesteld dan wel indien eiseres de rechtbank heeft verzocht zelf in de zaak te voorzien. Omdat de rechtbank niet de conclusie kan trekken dat eiseres zonder meer in het gelijk moet worden gesteld en zij niet heeft verzocht zelf in de zaak te voorzien, zal de rechtbank de zaak terugwijzen naar verweerder.
16. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond wordt verklaard, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.
17. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, een en ander eveneens overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Aan eiseres is door een derde beroepsmatig rechtsbijstand verleend. Eiseres heeft recht op een proceskostenvergoeding voor het indienen van het beroepschrift. Omdat het geschil in deze zaak is beperkt tot het antwoord op de vraag of de hoorplicht is geschonden en de zaak op die grond voor een nieuwe behandeling in bezwaar wordt teruggewezen naar verweerder, bepaalt de rechtbank in overeenstemming met het Richtsnoer proceskostenvergoeding belastingkamers gerechtshoven 2024 (neergelegd in de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 augustus 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2524) de wegingsfactor op 0,5. Gelet op het hiervoor benoemde, bedraagt het vanwege de in deze zaak verleende rechtsbijstand te vergoeden bedrag in totaal € 437,50 (€ 875,- x 0,5).
18. De rechtbank wijst partijen erop dat uitbetaling van de in deze procedure toegekende bedragen op de bankrekening van eiseres moet plaatsvinden, ongeacht of eiseres in een (doorlopende) machtiging met haar gemachtigde heeft afgesproken dat de gemachtigde is gerechtigd tot bepaalde vergoedingen (verbod vervreemding en verpanding).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 437,50 (wegens kosten van rechtsbijstand), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, rechter, in aanwezigheid van A. Henskens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2024.