Beëindigingsvergoeding aftrekbaar op grond van goed koopmansgebruik
Rechtbank Noord-Holland, 11 juli 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(2)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(119)
- Commentaar NLFiscaal(1)
- Literatuur(10)
- Recent(4)
- Kennisgroepstandpunt(1)
Samenvatting
X (bv; belanghebbende) heeft alle aandelen verkregen in een vennootschap (hierna: A), die hoteldochtermaatschappijen houdt en financiert. Het concern waartoe A en de hoteldochtermaatschappijen behoorden had langlopende hotelmanagementovereenkomsten gesloten met een andere hotelgroep. X heeft de beëindigingsvergoeding van deze overeenkomsten direct voorafgaand aan de aandelenoverdracht overgemaakt aan de notaris en heeft daarna nieuwe hotelmanagementovereenkomsten gesloten met de hotelgroep waartoe X behoort.
Bij Rechtbank Noord-Holland is met name in geschil of de door X betaalde beëindigingsvergoeding aftrekbaar is van haar belastbare winst.
De Rechtbank acht het beroep ontvankelijk. Er is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De beëindigingsvergoeding die X heeft betaald is volgens de Rechtbank aan te merken als kostenpost van de betreffende hoteldochtermaatschappijen. Deze vergoeding kan binnen de fiscale eenheid waarvan X de moedermaatschappij is in beginsel voor aftrek van de winst in aanmerking komen.
Naar het oordeel van de Rechtbank moeten de kosten op grond van goed koopmansgebruik (het matchingbeginsel) worden geactiveerd en afgeschreven over de resterende looptijd van de oorspronkelijke hotelmanagementovereenkomsten. Voor het onderhavige jaar stelt de Rechtbank de aftrek in goede justitie vast.
BRON
Uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juli 2024 in de zaak tussen
eiseres, gevestigd te vestigingsplaats, eiseres (gemachtigde mr. J.D. Roeland),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor vestigingsplaats, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2015 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van nihil.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het belastbaar bedrag vastgesteld op -/- € 1.320.548.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2024 te Haarlem. Namens eiseres is gemachtigde verschenen, alsmede mr. [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] , mr. [naam 3] , drs. [naam 4] en mr. [naam 5] .
Overwegingen
Feiten
1. De uitspraak op bezwaar, gedagtekend 16 december 2022, is door verweerder op 19 december 2022 per post en op 20 december 2022 per e-mail aan eiseres verzonden.
2. Met dagtekening 7 januari 2023 is door verweerder aan eiseres een mededeling “vermindering aanslag” verzonden met daarop het in de beslissing op bezwaar van 16 december 2022 genoemde verlies van € -/- 1.320.548. Onderaan pagina 1 staat vermeld:
Op deze mededeling is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Uitspraak op bezwaarschrift
U heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de beschikking vaststelling verlies
vennootschapsbelasting van dit boekjaar, nummer [nummer] . Indien u naar aanleiding van dit bezwaar bent gehoord, is u hiervan afzonderlijk een verslag gestuurd.
De vaststelling verlies vennootschapsbelasting van dit boekjaar wordt hierbij gewijzigd. De nieuwe berekening staat elders op dit formulier.
Mededeling nog verrekenbare verliezen:
Het totaalbedrag van de niet verrekende verliezen bedraagt thans € 6.430.986. Dit is het totaalbedrag van de niet verrekende verliezen waarvoor de verrekeningstermijn nog niet is verstreken in het eerstvolgende jaar waarover u een aanslag of navorderingsaanslag zult ontvangen.
Let op : De verrekening van verliezen is gebonden aan wettelijke termijnen en voorwaarden. Deze mededeling is geen voor bezwaar vatbare beschikking.
[…]
Als het gaat om een uitspraak op een bezwaar
Tegen een uitspraak op een bezwaar kunt u bij de rechtbank in beroep gaan. Dat moet u binnen zes weken na de datum van de dagtekening van deze uitspraak doen. Hoe u in beroep kunt gaan en bij welke rechtbank leest u op belastingdienst.nl.”
3. Bij brief gedagtekend 13 februari 2023 heeft eiseres pro forma bezwaar aangetekend. Deze brief, door verweerder ontvangen op 15 februari 2023, heeft verweerder opgevat als beroepschrift. Op grond van artikel 6:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft verweerder deze brief op 21 maart 2023 naar de rechtbank doorgezonden. Met dagtekening 15 mei 2023 heeft eiseres het pro-forma beroepschrift nader gemotiveerd.
4. Eiseres is op 22 juli 2015 opgericht door [bedrijf 1] , gevestigd te [land 1] , en haar eerste boekjaar liep van 22 juli 2015 tot en met 31 december 2015. Gedurende het jaar 2015 worden alle aandelen in eiseres gehouden door [bedrijf 1] .
5. Op 2 november 2015 worden alle aandelen in [bedrijf 1] gehouden door [bedrijf 2] , gevestigd op de [land 4] . [bedrijf 2] behoort tot de [bedrijf 3] (hierna ook: [bedrijf 3] ).
6. Op 3 november 2015 heeft de [bedrijf 4] (hierna ook: [bedrijf 4] ), middels meerdere vennootschappen behorende tot deze groep, 80% van de aandelen in [bedrijf 1] verkregen. Deze vennootschappen zijn gevestigd in de [land 2] of de [land 3] . [bedrijf 2] . is 20% van de aandelen blijven houden.
7. Door middel van een akte van levering van 6 november 2015 verkrijgt eiseres het 100% aandelenbelang in [bedrijf 5] en haar 100% dochtermaatschappijen, en vormt met ingang van die datum een fiscale eenheid voor vennootschapsbelastingdoeleinden met [bedrijf 5] en haar dochtermaatschappijen.
8. De [bedrijf 6] is opgericht door de heer [naam 6] . [bedrijf 5] houdt alle aandelen in de volgende hoteldochtermaatschappijen:
- [bedrijf 7] , [vestigingsplaats]
- [bedrijf 8] , [vestigingsplaats]
- [bedrijf 9] , [vestigingsplaats]
- [bedrijf 10] , [vestigingsplaats]
- [bedrijf 11] , [vestigingsplaats]
- [bedrijf 12] , [vestigingsplaats]
- [bedrijf 13] , [vestigingsplaats]
- [bedrijf 14] , [vestigingsplaats]
- [bedrijf 15] , [vestigingsplaats]
- [bedrijf 16] , [vestigingsplaats]
(tezamen hierna ook: de [bedrijf 6] ).
9. De activiteiten van [bedrijf 5] bestaan uit het houden en financieren van haar hoteldochtermaatschappijen. De hoteldochtermaatschappijen houden zich bezig met de operationele hotelactiviteiten.
10. Naast de hoteldochtermaatschappijen houdt [bedrijf 5] ook alle aandelen in [bedrijf 17] . Deze vennootschap verleent ondersteunende diensten aan de hoteldochtermaatschappijen.
11. Tot aan de datum van levering van de aandelen [bedrijf 5] aan eiseres vormde deze vennootschap een fiscale eenheid met haar hoteldochtermaatschappijen en [bedrijf 17] .
12. Tot het moment van verkoop aan eiseres vormde [bedrijf 18] de management board van [bedrijf 5] . Op haar beurt vormde [bedrijf 5] de management board van de hoteldochtermaatschappijen.
13. De [bedrijf 6] is in 2011 een samenwerking aangegaan met de [bedrijf 19] (hierna ook: [bedrijf 19] ). De samenwerking is destijds geformaliseerd door middel van een shareholder agreement met datum 16 september 2011 (hierna: "Shareholder Agreement") en een wijziging in de statuten van [bedrijf 5] , door middel van een akte van statutenwijziging met datum 16 september 2011 (hierna: "Statutenwijziging"). Ten tijde van deze formalisering was de [bedrijf 6] nog steeds in eigendom van de heer [naam 6] .
14. In de slotverklaringen van de Statutenwijziging is vermeld dat direct voorafgaand aan de Statutenwijziging een uitgifte van B-aandelen heeft plaatsgevonden aan [bedrijf 20] , gevestigd in de [land 2] . Hierdoor heeft [bedrijf 20] op 16 september 2011 een belang van 7,2% in [bedrijf 5] verkregen.
15. Op 21 augustus 2012 komt het (middellijk) door de heer [naam 6] gehouden 92,8% aandelenbelang in [bedrijf 5] deels in handen van investeringsfondsen [investeringsfonds 1] en [investeringsfonds 2] . Dit ter verdere financiering van de activiteiten van de [bedrijf 6] . Het 92,8% belang wordt vanaf dan gehouden door [bedrijf 21] (opgericht op 9 juli 2012). Deze wordt op haar beurt uiteindelijk voor 50% gehouden door de heer [naam 6] en voor 50% door [investeringsfonds 1] en [investeringsfonds 2] . Deze situatie gold ook nog ten rijde van de verkoop van de aandelen in [bedrijf 5] aan eiseres.
16. De aandelen in [bedrijf 5] en de hoteldochtermaatschappijen blijven, tot het moment direct voorafgaande aan de verkoop en levering aan belanghebbende, voor 92,8% in handen van [bedrijf 18] en voor 7,2% door [bedrijf 20] .
17. De samenwerking tussen de [bedrijf 6] en de [bedrijf 19] bestaat naast een aandelenbelang van 7,2% in [bedrijf 22] en haar 100% hoteldochtermaatschappijen, ook in het sluiten van hotelmanagement overeenkomsten tussen [bedrijf 23] en de hoteldochtermaatschappijen, waarbij [bedrijf 23] het daadwerkelijke hotel management op zich neemt.
18. De hotelmanagement overeenkomsten vermelden in de Recitals, onder C, dat een aan [bedrijf 23] gelieerde vennootschap zal gaan investeren, of heeft, geïnvesteerd in de moedermaatschappij van de desbetreffende [dochtermaatschappij] op grond van een onderling overeengekomen ‘subscription and shareholder agreement’.
19. Artikel 2.2 van de hotelmanagement overeenkomsten vermeldt een initiële looptijd van 25 jaar, tenzij eerder beëindigd of verlengd in overeenstemming met de bepalingen van de hotelmanagement overeenkomst dan wel anderszins schriftelijk overeengekomen tussen [bedrijf 23] en de hoteldochtermaatschappij.
20. De artikelen 9.1 en 9.2 van de hotelmanagement overeenkomsten vermelden dat de vergoeding voor de verleende diensten bestaat uit een Basic Fee van 2% van Total Revenues en een Incentive Fee van 6% van Adjusted Gross Operating Profit.
21. Artikel 18.1 van de hotelmanagement overeenkomsten bevat een beëindigingsclausule (hierna: “Termination Clause”) die als volgt luidt:
22. Artikel 18.3 van de hotelmanagement overeenkomsten luidt als volgt:
23. [bedrijf 25] , gevestigd in [land 1] , is de 100% aandeelhouder van zowel [bedrijf 20] als [bedrijf 23] . [bedrijf 25] is op haar beurt een 100% dochtermaatschappij van de Luxemburgse partnership [bedrijf 26]
24. In de jaarstukken 2015 van [bedrijf 25] (pagina 9) staat onder note 12 vermeld dat [bedrijf 25] zogenoemde Intellectual Property License Agreements is aangegaan met gelieerde partijen. In dat jaar (2015) ontvangt [bedrijf 25] dienaangaande € 6.938.608 aan royalties van [bedrijf 23] Note 12 van de jaarstukken vermeldt daarnaast het volgende:
25. In de jaarstukken 2015 van [bedrijf 26]
staat onder note 11 vermeld:
26. Onder note 10 van dezelfde jaarstukken 2015 staat vermeld:
27. [bedrijf 18] en [bedrijf 20] als verkopers, en eiseres als koper hebben de voorwaarden betreffende de (ver)koop van de aandelen in [bedrijf 5] en haar hoteldochtermaatschappijen neergelegd in de ondertekende Share Purchase Agreement (hierna: “SPA”) van 18 augustus
2015. In de Recitals onder E staat vermeld:
28. Artikel 1.2 van de SPA bepaalt dat de Schedules, waarnaar in de SPA wordt
verwezen, integraal onderdeel zijn van de SPA. Artikel 3.1 van de SPA bepaalt ter zake van de koopprijs:
Onder de Conditions Precedent, vermeldt artikel 6.1 (c) in relatie tot één van de lessors van de hotelpanden, onder andere, dat de wijziging van de hotel manager is voorgesteld door de koper, dat is eiseres:
29. Onder de Pre Completion Obligations vermeldt artikel 7.2 onder (e) kort gezegd dat verkopers ervoor zullen zorgdragen dat de hoteldochtermaatschappijen, in de periode tussen ondertekening van de SPA en Completion geen transacties of contracten zullen aangaan, wijzigen of beëindigen, uitgezonderd die transacties die zijn voorgenomen onder de SPA of de Termination and Settlement Agreement.
30. Artikel 8.2 van de SPA vermeldt dat eiseres namens de hoteldochtermaatschappijen de “ [bedrijf 19] Termination Fee” op de werkdag voorafgaande aan Completion betaalt door overmaking op de rekening van de notaris. Schedule 2 van de SPA genaamd “Interpretation” bij de definitie van “Net Working Capital” bepaalt dat van Net Working capital moet worden afgetrokken: the sum of the trade payables, but excluding, for the avoidance of doubt, liabilities towards [bedrijf 19] Management referred to in the definition of ‘ [bedrijf 19] Termination Fee’ under (ii).
31. Schedule 18 bij de SPA bevat de Termination and Settlement Agreement (hierna: “TSA”). Partijen bij de TSA zijn [bedrijf 5] , de hoteldochtermaatschappijen, [bedrijf 18] , [bedrijf 20] en [bedrijf 23] BV. De Recitals onder E in de TSA vermelden:
De Recitals onder F vermelden:
33. De Recitals onder H vermelden:
De Recitals onder I vermelden:
34. Artikel 2 van de TSA verwijst naar artikel 9.3 van de Shareholder Agreement als zijnde vervuld dan wel geacht te zijn kwijtgescholden op het moment dat onder andere is voldaan aan artikel 2 en 3 van de TSA. Artikel 2 en artikel 3 van de TSA behelzen de beëindiging van de Shareholder Agreement en de hotelmanagement overeenkomsten. Artikel 3.2(a) van de TSA bepaalt dat eiseres, namens de hoteldochtermaatschappijen, in overeenstemming met de SPA en de notary letter, de HMA Termination Fee betaalt.
35. De HMA Termination Fee is in artikel 1.1. van de TSA gedefinieerd als:
36. De in 2015 door eiseres betaalde termination fee bedraagt € 5.561.000.
37. De overige op grond van de TSA verschuldigde betalingen, zoals nog verschuldigde management fees en openstaande vorderingen, worden door de hoteldochtermaatschappijen zelf voldaan, aldus artikel 3.2(b) en (c). Artikel 3.2(d) vermeldt dat beëindiging van de hotelmanagement overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het passeren van de akte van levering van de aandelen van [bedrijf 5] , zogenoemde Completion.
38. Artikel 5 van de TSA bepaalt in het eerste lid dat onder andere eiseres wordt ontheven en ontslagen van alle verplichtingen en aansprakelijkheden die zouden kunnen voortvloeien uit de hotelmanagement overeenkomsten dan wel de beëindiging ervan. Artikel 10.5 van de TSA vermeldt:
39. Schedule 1 van de TSA is getiteld “SHA Compensation Spreadsheet”. Dit overzicht bevat de berekening van de Base Purchase Price van € 78.000.000 en de Purchase Price (Value of Shares) van € 17.613.000. Bij de vaststelling van de Base Purchase Price wordt de HMA Termination fee aan de Gross Enterprise Value toegevoegd.
40. De berekening van de HMA Termination Fee is opgenomen in Schedule 2 van
de TSA. In afwijking van de Termination Clause in de hotelovereenkomsten is de HMA Termination Fee berekend, uitgaande van het totaal aan Basic Fees en Incentive Fees over de periode september 2014 tot en met augustus 2015 vermenigvuldigd met 2.
41. In de leveringsakte van 6 november 2015 vermeldt artikel 2.1 het volgende ten aanzien van de Purchase Price:
Artikel 2.2 van de leveringsakte vermeldt vervolgens:
Artikel 2.4 luidt:
42. Schedule 8 Completion bij de SPA vermeldt dat verkopers, onder voorwaarde dat de Hotel Management Agreement Receivable is betaald, schriftelijk zullen bevestigen dat alle overeenkomsten tussen de [bedrijf 18] groepsvennootschappen en de verkopers en hun aandeelhouders en/of gelieerde vennootschappen zijn beëindigd en dat alle [bedrijf 18] groepsvennootschappen ontslagen zijn van alle verplichtingen daaronder.
43. Schedule 5, Notary Letter, verwijst onder artikel 1.1.j naar:
44. In november 2015 is een hotel services overeenkomst (hierna: “HSA”) overeengekomen tussen [bedrijf 5] , [bedrijf 28] ( [land 1] ) en [bedrijf 2] ( [land 4] ). Op grond van de HSA zal [bedrijf 28] diensten verlenen aan de door de hoteldochtermaatschappijen gehouden hotels. [bedrijf 28] en [bedrijf 2] behoren tot de [bedrijf 3] , één van de uiteindelijke aandeelhouders van eiseres. Artikel 2.1 van deze overeenkomst bepaalt het volgende:
45. Artikel 6.1 van de HSA bepaalt dat de vergoeding voor de Services bestaat uit een Base Services Fee van 4% van Gross Revenues en een Accounting Fee per kamer per jaar. Alleen voor het hotel [bedrijf 29] , [locatie] , [vestigingsplaats] geldt een Service fee van 3,5% van Gross Revenues in plaats van de 4%.
46. In de gevallen vermeld in artikel 10.3 mag de HSA door zowel [bedrijf 5] als [bedrijf 28] worden beëindigd. Uit artikel 10.7 volgt dat er geen beëindigingsvergoeding of anderszins compensatie is verschuldigd aan [bedrijf 28] indien [bedrijf 5] de hotel management agreement (voortijdig) beëindigt.
47. Eiseres heeft bij nader stuk van 17 mei 2024 een berekening overgelegd waaruit volgt dat over de periode 2016 tot en met 2023 op grond van de in november 2015 met [bedrijf 28] gesloten hotel services overeenkomst € 2.567.726 minder aan fees in rekening is gebracht voor de door deze entiteit verleende diensten dan bij ongewijzigde voortzetting van de voordien met [bedrijf 23] geldende hotelmanagement overeenkomsten het geval zou zijn geweest. In dat nadere stuk wordt verder een berekening gegeven dat indien de betaalde beëindigingsvergoeding in 25 jaar wordt afgeschreven er nog steeds een voordeel van € 1.064.102 resteert over de periode 2016 t/m 2027.
Geschil
48. In geschil is of het beroep tijdig is ingediend, en zo niet of de termijnoverschrijding verschoonbaar is zodat het beroep alsnog ontvankelijk is. Verder is in geschil of de belastbare winst en de verliesbeschikking over het jaar 2015 tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of de door eiseres betaalde beëindigingsvergoeding aftrekbaar is van de belastbare winst zoals eiseres betoogt, dan wel dat deze niet aftrekbaar is zoals verweerder betoogt. Verweerder stelt dat deze fees kapitaaluitgaven zijn en als tegenprestatie voor de aandelen in [bedrijf 5] onderdeel uitmaken van de kostprijs van de aandelen in deze vennootschap op het niveau van eiseres dan wel deze uitgaven door eiseres zijn gedaan in het kader van de aankoop van de aandelen in [bedrijf 5] en moeten worden aangemerkt als onder artikel 13, eerste lid, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) niet aftrekbare aankoopkosten. Subsidiair stelt verweerder dat sprake is van afkoop van de hotelmanagement overeenkomsten ten gunste van een (voordeliger) nieuw services contract. In dat geval dienen de kosten te worden toegerekend aan dit nieuwe contract. Op grond van goedkoopmansgebruik moeten de kosten worden geactiveerd en afgeschreven gedurende de periode waarin deze kosten hun nut afwerpen. Omdat het nieuwe contract voor onbepaalde tijd is afgesloten is voor een afschrijving geen ruimte, aldus verweerder.
49. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van haar beroep en het vaststellen van de belastbare winst en de verliesbeschikking 2015 overeenkomstig de door haar gedane aangifte Vpb 2015.
50. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep voor zover eiseres alsnog aanspraak maakt op een proceskostenvergoeding voor bezwaar, en overigens tot ongegrondverklaring.
51. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid van het beroep
52. Verweerder stelt dat het beroep, als niet tijdig ingediend, niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 16 december 2022 en bevat een juiste rechtsmiddelenverwijzing. Daarmee is de bezwaarfase geëindigd. De vermindering van de aanslag, gedagtekend 7 januari 2023, kan dan ook niet worden aangemerkt als een tweede uitspraak op bezwaar, aldus verweerder. Nu de uitspraak op bezwaar is verzonden op 19 december 2022 is de eerst op 15 februari 2023 ingediende, 13 februari 2023 gedagtekende, brief van verweerder buiten de wettelijke termijn, die eindigde op 31 januari 2023, ingediend.
53. De rechtbank overweegt als volgt. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken (artikel 6:7 van de Awb). Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar dan wel de dag van verzending indien dit later is (artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 16 december 2022 en verzonden op 19 december 2022. Het stelsel van wettelijke bepalingen die het beroep in belastingzaken regelt, brengt mee dat met het doen van uitspraak op bezwaar de bezwaarfase eindigt (HR 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT1516 en HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ3875). De vermindering van de aanslag gedagtekend 7 januari 2023 kan daarom niet worden aangemerkt als (tweede) uitspraak op bezwaar.
54. De mededeling van 7 januari 2023 kan ook niet als de (eerste) verliesbeschikking voor het jaar 2015 worden aangemerkt zoals eiseres betoogt. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag Vpb 2015. In zijn arrest van 15 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU8169 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
Bij de aanslag Vpb 2015 was de belastbare winst op nihil vastgesteld. In de uitspraak op bezwaar van 16 december 2022 zijn de belastbare winst en het belastbaar bedrag voor het jaar 2015 vastgesteld op € -/- 1.320.548. Hierin ligt, gelet op het hiervoor aangehaalde arrest, besloten een uitspraak op het bezwaar tegen de oorspronkelijke verliesbeschikking waarin het verrekenbare verlies op nihil was bepaald. De mededeling vermindering aanslag van 7 januari 2023 bevat daarom (ook gelet op hetgeen is overwogen in 53) geen verliesbeschikking waartegen bezwaar of beroep openstaat.
55. Een beroepschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door de rechtbank is ontvangen. Dat is hier dus niet het geval zoals uit hetgeen hiervoor is weergegeven volgt. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift de niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2663 het volgende overwogen:
56. De rechtbank is van oordeel dat ook in het onderhavige geval sprake is van een dergelijke verschoonbare termijnoverschrijding. Vaststaat immers dat de uitspraak op het bezwaar van 16 december 2022 – waarvan de beroepstermijn eindigde op 31 januari 2023 – binnen de beroepstermijn is gevolgd door een brief vermindering aanslag, gedagtekend 7 januari 2023, waarop op de achterzijde is vermeld ‘uitspraak op bezwaarschrift’. De rechtbank acht het aannemelijk dat het aldus vóór de afloop van de beroepstermijn toezenden van een brief door verweerder met wederom de vermelding ‘uitspraak op bezwaarschrift’ bij gemachtigde het vertrouwen heeft gewekt dat de beroepstermijn is gaan lopen op 7 januari 2023. Dit temeer nu ook in de toelichting op deze beschikking is opgenomen dat ‘tegen deze uitspraak op bezwaarschrift’ binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak tijdig een beroepschrift bij de rechtbank kan worden ingediend. Aangezien het terecht als beroepschrift aangemerkte stuk van eiseres op 15 februari 2023 is ingekomen bij verweerder, derhalve binnen zes weken na de dagtekening van de mededeling van 7 januari 2023, is de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden gesteld dat eiseres in verzuim is geweest, waardoor op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven (vgl. gerechtshof Amsterdam , 25 juni 2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:AE5167). Dat gemachtigde een professionele procespartij is, zoals verweerder betoogt, maakt het vorenstaande niet anders.
Aftrekbaarheid beëindigingsvergoeding
57. Nu het gaat om een door eiseres in aftrek gebracht bedrag rust de bewijslast dat de kosten aftrekbaar zijn op eiseres.
58. De rechtbank overweegt dat de door de hoteldochtermaatschappijen van [bedrijf 5] met [bedrijf 23] in 2012 gesloten hotelmanagement overeenkomsten een beëindigingsvergoeding bevatten bij beëindiging van de overeenkomsten door die hoteldochtermaatschappijen in geval van een overdracht van de aandelen van die hoteldochtermaatschappijen aan een derde. Eiseres heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de hoteldochtermaatschappijen op grond van die bepaling de in geschil zijnde beëindigingsvergoeding hebben betaald of dat eiseres dat namens hen heeft gedaan. Dat ligt naar het oordeel van de rechtbank ook niet in de rede omdat bij de transactie met [bedrijf 4] en [bedrijf 3] in 2015 niet de aandelen van die hoteldochtermaatschappijen door hen zijn verkregen (hetgeen aanleiding zou kunnen zijn voor een beëindiging en het betalen van de overeengekomen vergoeding), maar de aandelen in de houdstermaatschappij van die hoteldochtermaatschappijen, [bedrijf 5] .
59. Het geheel van afspraken en vergoedingen dat in 2015 is overeengekomen tussen de verkopende aandeelhouders enerzijds en eiseres als kopende aandeelhouder anderzijds is vastgelegd in de SPA en TSA. In die afspraken is met verwijzing naar de beëindiging van de hotelmanagement overeenkomsten de in geschil zijnde beëindigingsvergoeding van € 5.561.000 overeengekomen welke eiseres namens de hoteldochtermaatschappijen betaalt. Beëindiging van de bestaande hotelmanagement overeenkomsten met [bedrijf 19] en het sluiten van nieuwe overeenkomsten met de [bedrijf 3] lag ook in de rede en was in het belang van de kopende aandeelhouder omdat hotelmanagement tot de core business van [bedrijf 3] behoort en zij dat niet bij [bedrijf 19] , een derde, wilde laten.
60. De rechtbank is van oordeel dat voor de beoordeling van de aftrekbaarheid van de beëindigingsvergoeding het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6127 van belang is. In dit arrest overwoog de Hoge Raad:
61. Daarnaast acht de rechtbank het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1793 van belang. In de casus van dat arrest had de belastingplichtige na de verkoop van dochtermaatschappijen afscheidsbonussen aan het personeel van die dochtermaatschappijen verstrekt. De Hoge Raad overwoog:
62. Uit deze arresten leidt de rechtbank af dat voor de aftrekbaarheid van de in geschil zijnde beëindigingsvergoeding doorslaggevend is of deze een zodanig oorzakelijk rechtstreeks verband met de vervreemding heeft, dat deze is betaald omdat deze – objectief bezien – nuttig of nodig is om tot die vervreemding te komen. Kosten die niet gemaakt zouden zijn zonder die vervreemding, maar die overigens niet kunnen bijdragen aan de totstandkoming van de vervreemding zelf, vallen daar niet onder. Naar het oordeel van de rechtbank is daar in dit geval sprake van. [bedrijf 23] had hotelmanagement overeenkomsten met de hoteldochtermaatschappijen met een looptijd van 25 jaar die na verkoop van de aandelen van [bedrijf 5] nog ruim 21 jaar zouden doorlopen waarbij een vergoeding was overeengekomen voor vroegtijdige beëindiging door de hoteldochtermaatschappijen in geval van vervreemding van het belang in deze entiteiten. [bedrijf 3] had er als verkrijgende groep die zelf actief is in hotelmanagement belang bij die overeenkomsten te beëindigen. Dat [bedrijf 23] daarvoor een vergoeding verlangde, en dat daarvoor is aangesloten bij de vergoeding bij wijziging van belang in de hoteldochtermaatschappijen zoals vastgelegd in de hotelmanagement overeenkomsten, acht de rechtbank aannemelijk. Dat het initiatief voor beëindiging (mede) van [bedrijf 19] als één van de verkopende aandeelhouders zou zijn uitgegaan en niet (primair) van de hoteldochtermaatschappijen, zoals verweerder stelt, acht de rechtbank daarbij niet van belang. [bedrijf 23] moest immers langlopende overeenkomsten met een verwachte aanzienlijke inkomstenstroom opgeven en de rechtbank acht in de rede liggen en daarmee aannemelijk dat zij dat niet zonder vergoeding wilde doen. De overeengekomen beëindigingsvergoeding houdt daarmee geen rechtstreeks oorzakelijk verband met de verwerving door eiseres van het belang in die hoteldochtermaatschappijen, maar met het beëindigen van de bestaande hotelmanagement overeenkomsten met [bedrijf 19] . Dit betekent dat deze kosten, in lijn met het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad uit 2003, als informele kapitaalstorting in die dochtermaatschappijen moeten worden aangemerkt. Dat deze vergoeding is overeengekomen op een moment dat eiseres nog geen aandelen in die dochtermaatschappijen had, doet daar niet aan af. Immers, die vergoeding is overeengekomen met het oog op en direct voorafgaand aan die verkrijging in een overeenkomst waarbij de hoteldochtermaatschappijen partij zijn en die is gesloten op voorwaarde dat de koop van de aandelen daadwerkelijk tot stand zou komen en dient daarmee aan de hoteldochtermaatschappijen te worden toegerekend.
63. Verweerder heeft nog aangevoerd dat artikel 8b van de Wet Vpb aan aftrek in de weg zou staan. Dit artikel luidt als volgt:
64. In de Memorie van Toelichting bij het Belastingplan 2002 II – Economische Infrastructuur, Kamerstuk 28034, nr. 3 is het volgende vermeld:
65. De rechtbank overweegt dat artikel 8b van de Wet Vpb blijkens deze parlementaire toelichting van toepassing is indien de aandeelhouder of een met haar gelieerde partij voldoende zeggenschap heeft om invloed uit te kunnen oefenen ten aanzien van de vaststelling van de prijzen voor de transacties die tussen bepaalde lichamen worden overeengekomen. Het enkele feit dat een met [bedrijf 23] gelieerd lichaam een belang van 7,2% heeft verkregen in de hoteldochtermaatschappijen, zonder dat door verweerder overigens aannemelijk is gemaakt dat afspraken zijn gemaakt die tot de conclusie kunnen leiden dat [bedrijf 19] invloed kon uitoefenen op de voorwaarden zoals die door de hoteldochtermaatschappijen in de hotelmanagement overeenkomsten zijn overeengekomen, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot gelieerdheid als bedoeld in artikel 8b van de Wet Vpb. Deze bepaling is in dit geval dan ook niet van toepassing. Dat vervolgens in de TSA nadere afspraken zijn gemaakt, maakt dat niet anders nu de beëindigingsvergoeding zoals hiervoor overwogen naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks en oorzakelijk verband houdt met de beëindiging van de bestaande hotelmanagement overeenkomsten en dit tussen kopende en verkopende aandeelhouders die niet gelieerde derden ten opzichte van elkaar zijn, is overeengekomen. Daarbij neemt de rechtbank verder in aanmerking dat eiseres onweersproken, althans onvoldoende weersproken, gesteld heeft dat – ook met inachtneming van de betaalde beëindigingsvergoeding – de wisseling van hoteldienstverlener van [bedrijf 19] naar [bedrijf 3] een gunstig effect op haar belastbare winst heeft, zodat de wisseling van dienstverlener voor haar voordelig was.
Activeren of aftrek ineens
66. Op grond van het vorenstaande is de beëindigingsvergoeding die eiseres heeft betaald aan te merken als kostenpost van de betreffende hoteldochtermaatschappijen. Deze vergoeding kan binnen de fiscale eenheid waarvan eiseres de moedermaatschappij is in beginsel voor aftrek van de winst in aanmerking komen. De artikelen 7 en 8 van de Wet Vpb verwijzen voor de bepaling van het belastbaar bedrag voor de Vpb naar de bepaling van de jaarwinst op basis van de artikelen 3.8 en 3.25 van de Wet IB 2001. Artikel 3.25 van de Wet IB 2001 schrijft onder meer voor dat:
67. De vraag die voorligt is of de betaalde beëindigingsvergoeding in 2015 ineens in aftrek mag worden gebracht of dat deze dient te worden geactiveerd en afgeschreven. In dit kader is de rechtbank van oordeel dat er een zeer nauw verband bestaat tussen het beëindigen van de hotelovereenkomsten met [bedrijf 23] en het sluiten van een nieuwe hotel service overeenkomst met [bedrijf 28] . Dit betekent dat de vergoeding naar het oordeel van de rechtbank op grond van het matchingbeginsel van goed koopmansgebruik moet worden toegerekend aan toekomstige jaren, waarbij hetzij wordt geactiveerd en afgeschreven over de looptijd van de oorspronkelijke overeenkomsten hetzij over de looptijd van de nieuwe overeenkomst indien deze korter is (vgl. HR 25 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:312 r.o. 5.3.3.).
68. De kosten dienen op die grond te worden geactiveerd en in beginsel te worden afgeschreven over de resterende looptijden van de hotelmanagement overeenkomsten met [bedrijf 23] indien deze niet beëindigd zouden zijn, nu de looptijd van de nieuwe overeenkomst met [bedrijf 28] voor onbepaalde tijd is.
69. Op basis van de gedingstukken en hetgeen ter zitting is gesteld, is door de rechtbank niet vast te stellen hoe lang de verschillende hotelmanagement overeenkomsten vanaf 6 november 2015 nog zouden lopen nu deze allemaal op andere tijdstippen zijn ingegaan en de rechtbank slechts beschikt over één van de hotelmanagement overeenkomsten. Voor het onderhavige jaar (2015) zal de rechtbank daarom de aftrek in goede justitie vaststellen op grond van de aanname dat de resterende looptijd vanaf 1 november 2015 nog 21 volledige jaren zou zijn (252 maanden), waarvan 2 maanden toerekenbaar zijn aan 2015. De aftrek voor 2015 bedraagt dan 2/252 x € 5.561.000 = € 44.134.
Slotsom
70. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
71. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.370 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het hoorgesprek, met een waarde per punt van € 310 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875, een wegingsfactor van 1 wegens het gewicht van de zaak).
72. Eiseres heeft verzocht om een integrale proceskostenvergoeding. Hiervoor ziet de rechtbank geen enkele aanleiding, nu geen sprake is van het tegen beter weten in procederen of overigens verregaand onzorgvuldig handelen van verweerder.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt de aanslag Vpb 2015 vast naar een belastbare winst van € -/- 1.364.682 en stelt de verliesbeschikking Vpb 2015 vast op een verlies van € 1.364.682;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.370, en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, voorzitter, en mr. H. de Jong enmr. J.C. Brouwer, leden, in aanwezigheid van mr. I. Kroesemeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2024.