Direct naar content gaan

Samenvatting

In vier hoofdgedingen betwisten een Luxemburgse vennootschap (N Luxembourg 1, zaak C-115/16) en drie Deense vennootschappen (zaken X Denmark A/S, C-118/16; C Danmark I, C-119/16 en Z Denmark ApS, C-299/16) de besluiten waarbij de SKAT (Deense belastingdienst) heeft geweigerd deze vennootschappen overeenkomstig de Interest- en royaltyrichtlijn (Richtlijn 2003/49) (hierna: de richtlijn) vrij te stellen van vennootschapsbelasting over de interest die is betaald aan in een andere lidstaat gevestigde entiteiten, op grond dat deze entiteiten niet de uiteindelijk gerechtigden tot die interest waren, maar enkel fungeerden als doorstroomvennootschappen.

Om in aanmerking te komen voor de belastingvoordelen waarin de richtlijn voorziet, moet de entiteit die de interest ontvangt aan de in deze richtlijn gestelde voorwaarden voldoen. Het kan evenwel gebeuren dat concerns die niet aan deze voorwaarden voldoen, tussen de onderneming die de interest betaalt en de entiteit waarvoor deze interest werkelijk bestemd is een of meer kunstmatige ondernemingen plaatsen die aan de vormvereisten van die richtlijn voldoen. De door de verwijzende rechters gestelde vragen die verband houden met rechtsmisbruik en het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’, betreffen dergelijke financiële constructies.

De Østre Landsret (rechter in tweede aanleg voor het Oosten van Denemarken) (zaak C-115/16, C-118/16 en C-119/16) en de Vestre Landsret (rechter in tweede aanleg voor het Westen van Denemarken) (zaak C-299/16) hebben hierover aan het HvJ prejudiciële vragen gesteld.

Het HvJ oordeelt in deze vier gevoegde zaken als volgt:

  1. De belastingvrijstelling over uitkeringen van interest (hierna: de vrijstelling) komt uitsluitend toe aan de uiteindelijk gerechtigden tot deze interest, namelijk de entiteiten die uit economisch oogpunt daadwerkelijk het genot hebben van deze interest en dus vrij kunnen beslissen over het gebruik ervan.
  2. De vrijstelling moet worden geweigerd als er sprake is van fraude of misbruik.

Het HvJ geeft voorts aan hoe en voor welke gevallen het bewijs van misbruik moet worden geleverd en dat de EU-verdragsvrijheden niet kunnen worden ingeroepen bij fraude of misbruik.

Min of meer conform Conclusie A-G Kokott.

Er bestaat veel overlap tussen de vier hier te bespreken rente-/royaltyarresten van het HvJ van 26 februari 2019 en de twee door Isabella de Groot (NLF 2019/0597) besproken dividendbelastingarresten van dezelfde datum (zaak C-116/16 en C-117/16). Het belang van deze zes arresten is groot, ook voor de nog in te voeren Nederlandse bronheffing op rente- en royaltybetalingen.

Eén investeringsgroep, vier gevoegde zaken

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2006
Instantie
HvJ
Datum instantie
26 februari 2019
Rolnummer
C-115/16; C-118/16; C-119/16; C-299/16
ECLI
ECLI:EU:C:2019:134
Auteur(s)
mr. N. de Haan
BDO
NLF-nummer
NLF 2019/0598
Aflevering
14 maart 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2338
bwbr0002515&artikel=4&lid=12,bwbr0002515&artikel=4&lid=12,bwbr0002515&artikel=4&lid=4,bwbr0002515&artikel=4&lid=4,bwbr0002672&artikel=8b&lid=1,bwbr0002672&artikel=8b&lid=1,bwbr0002672&artikel=13&lid=11,bwbr0002672&artikel=13&lid=11,bwbr0002672&artikel=13&lid=17,bwbr0002672&artikel=13&lid=17,bwbr0002672&artikel=13ab&lid=5,bwbr0002672&artikel=13ab&lid=5,bwbr0002672&artikel=14a&lid=5,bwbr0002672&artikel=14a&lid=5,bwbr0002672&artikel=14a&lid=6,bwbr0002672&artikel=14a&lid=6,bwbr0002672&artikel=17&lid=5,bwbr0002672&artikel=17&lid=5,bwbr0042952&artikel=2.1&lid=5,bwbr0042952&artikel=2.1&lid=5,bwbr0042952&artikel=2.1&lid=6,bwbr0042952&artikel=2.1&lid=6,celex32003l0049&artikel=0,celex32003l0049&artikel=1,celex32003l0049&artikel=10,celex32003l0049&artikel=3,celex32003l0049&artikel=5,celex32003l0049&artikel=8,celex32009l0133&artikel=15,celex32009l0133&artikel=4,celex32016l1164&artikel=4,celex32016l1164&artikel=6,celex32016l1164&artikel=7

Naar de bovenkant van de pagina