Direct naar content gaan

Samenvatting

Op [2011] is erflater overleden. Erflater bezat op dat moment alle A-aandelen in L (bv), welke bv 50% van de aandelen in J (bv) hield. J verhuurt een benzinestation dat eerder in eigen beheer werd geëxploiteerd. Krachtens testament zijn de A-aandelen overgegaan op de drie kinderen van erflater, waaronder X (belanghebbende).

In geschil is of op de door X verkregen A-aandelen in L de BOR als bedoeld in artikel 35b, lid 1 en lid 5, in verbinding met artikel 35c, lid 1, SW 1956 (tekst 2011) van toepassing is. Meer in het bijzonder is in geschil of L ten tijde van het overlijden van erflater een onderneming dreef.

Volgens Rechtbank Gelderland is dat niet het geval. De Rechtbank acht niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer.

In hoger beroep betoogt X dat sprake is van voortgezet ondernemerschap als bedoeld in het arrest van de HR 26 januari 1955, ECLI:NL:HR:1955:AY4122.

Veronderstellenderwijs dat over de periode 1992 tot aan het overlijden van erflater sprake was van voortgezet ondernemerschap, overweegt Hof Arnhem-Leeuwarden als volgt.

De verwijzing in artikel 35c, lid 1, letter a, SW 1956, naar artikel 3.2 Wet IB 2001, betekent dat de BOR slechts kan zien op een krachtens erfrecht verkregen objectieve onderneming. Bij het voortgezet ondernemerschap gaat het om de subjectieve onderneming, hetgeen echter voor de voorliggende vraag niet relevant is. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank op goede gronden terecht overwogen dat er geen sprake is van een objectieve onderneming. X komt niet voor de BOR in aanmerking.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2011
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
25 november 2019
Rolnummer
18/00937
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:10150
NLF-nummer
NLF 2019/2731
Aflevering
12 december 2019
bwbr0011353&artikel=3.2,bwbr0002226&artikel=35b,bwbr0002226&artikel=35c&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina