Direct naar content gaan

Samenvatting

Coöperatie X (belanghebbende) heeft omzetbelasting ter zake van een viertal facturen, alle met dagtekening 3 april 2017 en een betalingstermijn van twee weken, in aftrek gebracht. De facturen zijn van ondernemingen van de secretaris van X. De Inspecteur stelt dat de facturen één jaar na het opeisbaar worden van de vergoeding niet zijn betaald, ook niet door verrekening. Hij heeft de in aftrek gebrachte omzetbelasting op grond van artikel 29, lid 7, Wet OB 1968 nageheven en een boete opgelegd van € 20.000. Rechtbank Gelderland heeft de boete verminderd tot € 7.000. X heeft hoger beroep ingesteld.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de facturen niet vóór 18 april 2018 door X zijn betaald. De stelling van X dat de facturen van de ondernemingen van de secretaris ruimschoots vóór 18 april 2018 zouden zijn verrekend met een schadevordering op de secretaris, en derhalve betaald zouden zijn als bedoeld in artikel 29, lid 7, Wet OB 1968 vindt geen grondslag in de feiten. De omzetbelasting is terecht nageheven.

Met betrekking tot artikel 29, lid 8, Wet OB 1968, is het Hof van oordeel dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat de facturen zijn betaald, ook niet ná 18 april 2018.

Het Hof acht sprake van grove schuld. De boete van – na de beroepsfase – € 7.000 is passend en geboden.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2e kwartaal 2018
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
26 april 2022
Rolnummer
20/00939
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:3218
NLF-nummer
NLF 2022/0980
Aflevering
19 mei 2022
bwbr0002629&artikel=29,bwbr0002629&artikel=29

Naar de bovenkant van de pagina