HR 81 RO: Boete wegens grove schuld voor geëmigreerde accountant

Samenvatting

X (belanghebbende) was adviseur en accountant-administratieconsulent in Nederland. Hij is sinds 2006 woonachtig in Portugal. In 2012 verrichtte X geen werkzaamheden in Nederland en was hij buitenlands belastingplichtige voor de inkomstenbelasting. Hij heeft sinds 2 mei 1973 een stuk grond in Nederland.

X heeft de onroerende zaak in de aangiften IB/PVV 2006, 2007, 2008 en 2013 in box 3 opgenomen. Over de jaren 2009 tot en met 2012 heeft hij geen aangifte ingediend.

X heeft in het hem met betrekking tot 2012 toegezonden formulier Opgaaf wereldinkomen (het NiNbi-formulier) uitsluitend € 46.292 aan ‘wereldinkomen uit werk en woning in 2012’ opgegeven en geen enkel voordeel uit sparen en beleggen vermeld.

Aan X is een navorderingsaanslag over 2012 opgelegd, waarbij de onroerende zaak in box 3 in aanmerking is genomen. Daarbij is een boete opgelegd van na bezwaar € 12.500. Rechtbank Noord-Holland is van oordeel dat de Inspecteur overtuigend heeft aangetoond dat sprake is van grove schuld aan de zijde van X (vgl. HR 8 april 2022, 20/02638, ECLI:NL:HR:2022:526, NLF 2022/0829, met noot van Berns). Wegens undue delay is de boete wel verlaagd naar € 10.602.

Hof Amsterdam ziet geen aanleiding de boete verder te verlagen. De Inspecteur heeft, door erop te wijzen dat X in het NiNbi-formulier 2012 geen enkele melding heeft gemaakt van enig voordeel uit sparen en beleggen, overtuigend aangetoond dat X dermate nalatig is geweest bij het nakomen van zijn verplichtingen dat het aan zijn in laakbaarheid aan opzet grenzende schuld is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven.

Het hoger beroep is ongegrond.

De Hoge Raad heeft op 20 december 2024 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO.