Samenvatting
In de periode van 25 augustus 2015 tot en met 20 juni 2016 zijn namens X (GmbH; belanghebbende) aangiften tot plaatsing onder de douaneregeling ‘in het vrije verkeer brengen’ gedaan voor ‘bevroren mandarijnensegmenten’ (hierna: mandarijnenpartjes) onder Taric-code 0811 90 95 90 met als land van oorsprong China.
De Inspecteur heeft de tariefindeling gecorrigeerd, hetgeen heeft geleid tot meer verschuldigde invoerrechten en antidumpingrechten. Hij heeft in verband hiermee een utb uitgereikt. Rechtbank Noord-Holland heeft de utb herroepen.
De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld. Hij betoogt dat de mandarijnenpartjes chemisch zijn ontvliesd. Chemisch ontvliesde mandarijnenpartjes moeten als ‘op andere wijze bereide vruchten’ worden ingedeeld in onderverdeling 2008 30 90.
Hof Amsterdam stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dát de ingevoerde mandarijnenpartjes zijn ontvliesd, noch dat die ontvliezing tot en met 2012 op chemische wijze plaatsvond. Anders dan de Rechtbank is het Hof van oordeel dat het ontvliezen van losse mandarijnenpartjes een wijze van bereiding is die verder gaat dan de bewerkingen die zijn toegestaan binnen post 0811. De ontvliesde mandarijnenpartjes moeten ingedeeld worden in post 2008, aldus het Hof. De utb is in ieder geval voor het douanerecht terecht aan X uitgereikt.
Het Hof oordeelt verder dat het onderhavige antidumpingrecht ook van toepassing is op ontvliesde bevroren mandarijnenpartjes. Dat betekent dat de utb ook voor het antidumpingrecht terecht aan X is opgelegd. Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond.
BRON
Uitspraak van de meervoudige douanekamer op het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur, tegen de uitspraak van 6 juli 2021 in de zaak met kenmerk HAA 19/4701 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
X GmbH als rechtsopvolger van XX bv, gevestigd te Z, belanghebbende, (gemachtigde: A)
en
de inspecteur alsmede de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.1. De inspecteur heeft op 18 september 2018 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor een bedrag van € 148.673,62, zijnde € 11.998 aan douanerechten, € 129.960,10 aan definitieve antidumpingrechten en € 6.715,52 aan rente op achterstallen.
1.1.2. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 6 augustus 2019, afgewezen.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de onder 1.1.2. vermelde uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 6 juli 2021 heeft de rechtbank als volgt op het beroep beslist:
1.3. Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof
ingekomen op 16 augustus 2021. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De inspecteur heeft bij brief van 20 oktober 2022 een nader stuk ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Het onderzoek ter zitting heeft met instemming van partijen gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaken 21/543 en 21/544 van [B] B.V.
2. Feiten
2.1. De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof vult de feiten als volgt aan.
2.2. Tot de stukken van het geding behoren twee flowcharts van [D] . De eerste flowchart is uit 2012 en omvat de volgende handelingen:
“ Mandarin orange inspection (CCP1) Sorting & grading Blanching Peeling segmenting Citric acid and soda treatment (CCP2) washing Removing membrane Draining Freezing (IQF) sieving Sorting and grading Metal detection (CCP3) weighing Inspection of inner Polybag by light Inspection of cardboard cartons sterilized by ozone Packing Metal detection (CCP3) storing Loading for shipment”
De tweede flowchart is uit 2014 en is gelijk aan die uit 2012, met dien verstande dat het blokje “Citric acid and soda treatment (CCP2)” ontbreekt en de blokjes “Metal detection” zijn omgenummerd van CCP3 naar CCP2.
Een verklaring van [D] , van 13 april 2018, luidt als volgt:
In een “confirmation letter” van 20 augustus 2018 verklaart [D] als volgt:
2.3. Tot de stukken van het geding behoort een flowchart van [C] uit 2016 die de volgende handelingen omvat:
In een confirmation letter van 20 augustus verklaart [C] als volgt:
2.4. Tot de stukken van het geding behoort een ongedateerde flowchart van [E] die de volgende handelingen omvat:
3. Geschil in hoger beroep
3.1. In hoger beroep is, net als in beroep, in geschil of de inspecteur de utb terecht aan belanghebbende heeft uitgereikt. Meer specifiek is in geschil of de mandarijnenpartjes als “andere gekookte bevroren vruchten zonder toegevoegde suiker” moeten worden ingedeeld in onderverdeling 0811 9095 dan wel als “op andere wijze bereide vruchten, zonder toegevoegde alcohol, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen” in onderverdeling 2008 3090. Indien de mandarijnenpartjes moeten worden ingedeeld in onderverdeling 2008 3090 is in geschil of het antidumpingrecht dat is ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1313/2014 van toepassing is.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4. Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil als volgt overwogen:
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de mandarijnenpartjes chemisch zijn ontvliesd en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan dit aannemelijk is gemaakt. Chemisch ontvliesde mandarijnenpartjes moeten als “op andere wijze bereide vruchten” worden ingedeeld in onderverdeling 2008 3090. Steun hiervoor vindt hij in de GN-toelichting op deze onderverdeling (“Deze onderverdelingen omvatten bevroren partjes van mandarijnen waarbij de vliesjes chemisch zijn verwijderd”). Het antidumpingrecht dat op die onderverdeling van toepassing is, is niet beperkt tot mandarijnenpartjes in blik, zodat ook de onderhavige partjes daaronder vallen. De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.
5.2. Belanghebbende voert aan dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de onderhavige mandarijnenpartjes chemisch zijn ontvliesd. Handmatig ontvliesde mandarijnenpartjes moeten als ongezoete bevroren vruchten worden ingedeeld in onderverdeling 0811 9095, waarop geen antidumpingrecht van toepassing is. Ook al zouden de mandarijnenpartjes chemisch zijn ontvliesd, dan nog moeten zij worden ingedeeld in onderverdeling 0811 9095, omdat ontvliezen, ook al gebeurt dat chemisch, niet een bewerking is die uitstijgt boven de bewerkingen die binnen post 0811 zijn toegestaan. Indien de mandarijnenpartjes wel moeten worden ingedeeld in onderverdeling 2008 3090, dan zijn daarop geen antidumpingrechten van toepassing. Uit de overwegingen bij de antidumpingverordening blijkt overduidelijk dat het dumpingonderzoek zich heeft gericht op mandarijnenpartjes in blik en niet op bevroren losse mandarijnenpartjes, waardoor laatstgenoemden niet kunnen worden geraakt door het antidumpingrecht. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Het Hof oordeelt als volgt.
Vooraf
5.3. De inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting, op 20 oktober 2022, in één geschrift, nadere opmerkingen ingediend in zowel de onderhavige zaak als in de gelijktijdig ter zitting behandelde zaak van [B] B.V. Belanghebbende klaagt over deze handelwijze van de inspecteur. De klacht faalt. Naar het oordeel van het Hof staat het de inspecteur in een geval als het onderhavige, waarin het onderzoek ter zitting met instemming van partijen gelijktijdig plaatsvindt, vrij om zijn hogerberoepschriften in één nader geschrift aan te vullen.
Tariefindeling
5.4. De rechtbank is in haar uitspraak in r.o. 9 uitgegaan van het juiste wettelijke kader. Het Hof zal hier ook vanuit gaan. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de postonderverdelingen, de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken en de algemene indelingsregels. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie, dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven en die bij inklaring geverifieerd kunnen worden (vgl. HvJ 28 juli 2011, Pacific World Limited en FDD International Limited, C-215/10, ECLI:EU:C:2011:528, r.o. 40 tot en met 42). De fabricagemethode waarmee een product is verkregen, is daarom slechts van invloed wanneer een tariefpost en/of aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken dit uitdrukkelijk bepalen (Hoge Raad 8 november 2019, nr. 18/00768, ECLI:NL:HR:2019:1710, r.o. 2.5.4.).
5.5. Het Hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dát de ingevoerde mandarijnenpartjes zijn ontvliesd, noch dat die ontvliezing tot en met 2012 op chemische wijze plaatsvond (zie 2.2). Anders dan de rechtbank is het Hof van oordeel dat het ontvliezen van losse mandarijnenpartjes een wijze van bereiding is die verder gaat dan de bewerkingen die zijn toegestaan binnen post 0811. Ontvliezen van de partjes kan niet worden aangemerkt als pellen of schillen van een vrucht, i.c. een mandarijn, omdat de vliezen van de individuele partjes geen deel uitmaken van de schil van een mandarijn maar van de partjes. Daarin onderscheidt deze zaak zich van de zaak die heeft geleid tot Hof Amsterdam 30 december 2002, 00/90053, ECLI:NL:GHAMS:2002:AO5541. Door het ontvliezen worden de partjes geschikt gemaakt voor verwerking in patisserie en dergelijke en ook overigens is het vliesje ongewenst bij consumptie, aldus de toelichting van belanghebbende ter zitting. Dit betekent dat ontvliesde mandarijnenpartjes ingedeeld dienen te worden in post 2008 en dat de utb in ieder geval voor het douanerecht terecht aan belanghebbende is uitgereikt.
5.6. De methode van ontvliezen (handmatig of chemisch) acht het Hof niet relevant, nu tariefindeling moet plaatsvinden aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van de ingevoerde goederen. Vast staat dat de partjes zijn ontvliesd en dus zijn bereid (zie 5.5.). Het productieproces is slechts relevant wanneer dat volgt uit teksten van tariefposten en aantekeningen (vgl. Hoge Raad 8 november 2019, 18/00768, ECLI:NL:HR:2019:1710, r.o. 2.5.4), hetgeen in casu niet het geval is. Overigens acht het Hof het niet aannemelijk dat mandarijnenpartjes zonder chemische behandeling handmatig van hun vlies zouden kunnen worden ontdaan.
5.7. Mocht dit anders zijn, en moet worden aangenomen dat handmatige ontvliezing zonder chemische behandeling wel kan gelden als een binnen post 0811 toegestane handeling, dan is het Hof van oordeel dat de inspecteur aan de hand de flowchart van [D] uit 2012 en de niet gewijzigde prijzen van de mandarijnenpartjes voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door belanghebbende aangegeven mandarijnenpartjes ook na 2014 chemisch zijn ontvliesd. Feit van algemene bekendheid is immers dat het vlies van een mandarijnenpartje vast zit aan het desbetreffende partje en zich - handmatig of machinaal - niet laat verwijderen zonder de rest van het partje te beschadigen. Door de - sinds jaar en dag gebruikelijke - chemische behandeling lost het vliesje op. Een dergelijke bereidingshandeling is niet toegestaan binnen post 0811 zodat ook in dat geval de partjes ingedeeld dienen te worden in post 2008.
Antidumpingrecht
5.8. Ten tijde van de onderhavige aangiften voor het vrije verkeer (in de periode van augustus 2015 tot en met juni 2016) was Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1313/2014 van toepassing, waarmee een definitief antidumpingrecht werd geheven op (onder meer) “bereide of verduurzaamde mandarijnen (…) zonder toegevoegde alcohol, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, zoals omschreven onder GN-post 2008 en momenteel ingedeeld onder de GN-codes (…) ex 2008 3090 (Taric-codes (…) 2008 3090 69), van oorsprong uit de Volksrepubliek China”. Dit is de onderverdeling en de daarbij horende Taric-code waar de onderhavige mandarijnenpartjes dienen te worden ingedeeld. Belanghebbende betoogt evenwel, dat het antidumpingrecht slechts betrekking kan hebben op ingeblikte mandarijnenpartjes van dezelfde Taric-code, omdat het antidumpingonderzoek zich slechts heeft gericht op ingeblikte mandarijnenpartjes (conserven).
5.9. In zijn arrest Steinel Vertrieb GmbH (18 april 2013, C-959/11, ECLI:EU:C:2013:251, r.o. 31) oordeelde het Hof van Justitie dat op een product slechts een antidumpingrecht kan worden geheven wanneer het (1) is ingedeeld onder de in een antidumpingverordening neergelegde GN-code en daarnaast (2) alle in het dispositief genoemde kenmerken van het betrokken product bezit.
Zoals belanghebbende heeft toegelicht, worden bevroren mandarijnenpartjes als de onderhavige al ruim twintig jaar geproduceerd, waardoor geen sprake is van een nieuwe productsoort in de zin van het arrest Steinel. Daarbij komt dat bevroren mandarijnenpartjes dezelfde kenmerken vertonen als ingeblikte mandarijnenpartjes, zij hebben in ieder geval geen bijkomende kenmerken. Verder zijn bevroren mandarijnenpartjes, zoals belanghebbende ter zitting heeft bevestigd, bestemd voor hetzelfde gebruik als ingeblikte mandarijnenpartjes en concurreren zij daarom ook met elkaar. Dit leidt het Hof tot het oordeel dat het onderhavige antidumpingrecht ook van toepassing is op ontvliesde bevroren mandarijnenpartjes. Dat betekent dat de utb ook voor het antidumpingrecht terecht aan belanghebbende is opgelegd.
Slotsom
5.10. De slotsom is dat de inspecteur de utb terecht heeft opgelegd en het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.
6. Kosten
Nu de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, moet ook de veroordeling in de proceskosten worden gewijzigd in die zin dat de proceskostenveroordeling enkel voortvloeit uit de toekenning van een vergoeding voor immateriële schade wegens het overschrijden van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en het beroep. Deze proceskosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0,5). Omdat zowel de inspecteur als de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) worden veroordeeld tot het betalen van een deel van de vergoeding van immateriële schade moeten het griffierecht en de proceskostenvergoeding door ieder voor de helft worden vergoed.
7. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissing over de vergoeding van immateriële schade;
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van
€ 379,50; - veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 379,50;
- draagt de inspecteur op het griffierecht voor een bedrag van € 169 aan belanghebbende te vergoeden;
- draagt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) op het griffierecht voor een bedrag van € 169 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.M.C. Schipper, voorzitter, C.J. Hummel en B.A. van Brummelen, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 29 december 2022 in het openbaar uitgesproken.