Direct naar content gaan

Samenvatting

In juni 1999 heeft X BV met de aandeelhouders van Beheer BV overeenstemming bereikt over de verkoop van die aandelen aan X BV. Voorafgaand aan de levering van de aandelen heeft Beheer BV haar vastgoed ondergebracht in een nieuw opgerichte dochtermaatschappij (Vastgoed BV). De aandelen in Beheer BV zijn vervolgens op 20 oktober 1999 geleverd. De inspecteur heeft ter zake van de levering een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd. Het Hof heeft de naheffingsaanslag met toepassing van fraus legis in stand gelaten. De Hoge Raad stelt voorop dat het Hof terecht de oprichting en inbreng van het vastgoed in Vastgoed BV buiten beschouwing heeft gelaten omdat de doorslaggevende reden hiervoor het verijdelen van overdrachtsbelasting was ter zake van de verkrijging van de aandelen Beheer BV “waartoe reeds besloten was”. In de uitspraak van het Hof ligt voorts het oordeel besloten dat in het onderhavige geval geen sprake is van een zo voor de hand liggende ontgaansmogelijkheid dat de wetgever, als hij deze had willen uitsluiten, daarvoor een regeling zou hebben getroffen. De algemene stelling van de BV dat de wetgever na te hebben kennisgenomen van het arrest van de Hoge Raad van 26 november 1986, nr. 23542, geen actie heeft ondernomen, doet hieraan niet af. Volgens de Hoge Raad ligt aan deze stelling kennelijk de opvatting ten grondslag dat indien blijkt dat constructies worden opgezet om aan toepassing van een regeling te ontkomen, het uitblijven van een bestrijding van zulke constructies door middel van nadere wetgeving eraan in de weg staat dat het ontgaan van de geldende wetgeving wordt bestreden met een beroep op het leerstuk van fraus legis. Deze opvatting is echter onjuist, aldus de Hoge Raad. Het cassatieberoep van de BV wordt ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1999
Instantie
HR
Datum instantie
10 juli 2009
Rolnummer
43.363
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BJ2006
bwbr0002320&artikel=31

Naar de bovenkant van de pagina