Direct naar content gaan

Samenvatting

Stichting X (belanghebbende) behartigt met name de collectieve belangen van ondernemers op een industrieterrein in een gemeente. Dat doet zij (onder meer) door het inkopen van beveiligingsdiensten bij derden.

De gemeente ondersteunt ondernemersverenigingen en -stichtingen vanuit de middelen die zij verkrijgt vanuit een opslag op de OZB op niet-woningen. Voor de uitvoering van die ondersteuning door de gemeente is stichting Y in het leven geroepen. Verenigingen, samenwerkingsverbanden van ondernemers en stichtingen zoals X kunnen door middel van trekkingsrechten hun kosten declareren bij deze stichting.

In geschil is of X ondernemer is voor de omzetbelasting. Hierbij is specifiek in geschil of X economische prestaties tegen vergoeding aan stichting Y heeft verricht.

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden ontbreekt een rechtstreeks verband tussen de activiteiten van X en de vergoeding door stichting Y. De activiteiten van X zijn derhalve niet aan te merken als economische activiteiten in de zin van artikel 9, lid 1, Btw-richtlijn en daarmee ook niet als diensten in de zin van artikel 4 Wet OB 1968. Nu X geen andere inkomsten had dan de betalingen van stichting Y, is X in de betreffende tijdvakken niet als btw-ondernemer aan te merken.

Het Hof oordeelt verder dat X geen recht op aftrek toekomt op grond van de goedkeuring van de staatssecretaris zoals neergelegd in paragraaf 6.3.7. van het besluit van 25 november 2011, BLKB2011/641M. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat de kosten feitelijk worden gedragen door aangesloten ondernemers.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2017-2018
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
6 september 2022
Rolnummer
21/00600; 21/00601
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:7636
NLF-nummer
NLF 2022/1835
Aflevering
22 september 2022
,bwbr0002629&artikel=7&lid=5

Naar de bovenkant van de pagina