Fiscale constructie met buitenlandse rechtspersonen; navordering en boete
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26 september 2024
Samenvatting
Volgens de Inspecteur heeft X (belanghebbende) een fiscale constructie met buitenlandse rechtspersonen opgezet waarbij hij gelden heeft ontvangen op een buitenlandse bankrekening, die hij niet heeft aangegeven. Hij heeft aan X een navorderingsaanslag IB/PVV 2008 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.556. Daarbij is een vergrijpboete van € 13.346 opgelegd, die in de bezwaarfase wegens tijdsverloop met 20% is verminderd tot € 10.676.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant verwerpt het standpunt van X dat hij geen voordeel uit een eenmanszaak en bedrijf heeft behaald. Zij acht buiten redelijke twijfel dat X als (indirect) aandeelhouder van het bedrijf beschouwd moet worden, en dat de op de Luxemburgse rekening ontvangen bedragen voortkomen uit die vennootschap(sstructuur) en zijn aan te merken als dividend.
X heeft te kwader trouw gehandeld, zodat de Inspecteur mocht navorderen. Gelet op een onherroepelijke informatiebeschikking is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast. De schatting van de Inspecteur is gebaseerd op de feitelijk door X ontvangen gelden op de Luxemburgse bankrekening en daarom redelijk. De navorderingsaanslag blijft in stand. Voorts is de vergrijpboete passend en geboden.
Het beroep van X wordt ongegrond verklaard.
BRON
Uitspraak van de meervoudige kamer van 26 september 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, domicilie kiezende te plaats, belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 augustus 2022.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.556 (de navorderingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 2.706 heffingsrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en een vergrijpboete van € 13.346 opgelegd (de boetebeschikking).
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslag gehandhaafd. Hij heeft de vergrijpboete ambtshalve verminderd met twintig procent tot € 10.676 vanwege het tijdsverloop tussen de ontvangst van het bezwaarschrift en de uitspraak op bezwaar.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft belanghebbende deelgenomen, vergezeld door [naam 1] . Namens de inspecteur hebben mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] deelgenomen. Van het verhandelde ter zitting is een proces verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslag terecht en naar de juiste hoogte is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de navorderingsaanslag terecht en naar de juiste hoogte opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Op 1 september 2006 werd door belanghebbende onder de naam [eenmanszaak] een eenmanszaak gestart. Hij verrichtte financiële werkzaamheden en werkte onder andere als controller.
4.1. Op 14 februari 2007 heeft belanghebbende de activiteiten van [eenmanszaak] voortgezet in [eenmanszaak] Limited ( [eenmanszaak] ). Belanghebbende heeft opgaaf gedaan van een startende onderneming. De opgaaf startende onderneming vermeldt onder meer dat belanghebbende 100% van de aandelen [eenmanszaak] houdt. Ook vermeldt de opgaaf dat de directeur-grootaandeelhouder in loondienst is bij [eenmanszaak] .
4.2. Bij brief met dagtekening 6 juli 2007, gericht aan de inspecteur, schrijft belanghebbende dat hij een nieuwe onderneming is gestart. De brief vermeldt onder meer:
4.3. Belanghebbende staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als enig aandeelhouder in [bedrijf 1] Limited ( [bedrijf 1] ) sinds 13 februari 2007.
4.4. Bij brief met dagtekening 20 november 2007, gericht aan de inspecteur, geeft belanghebbende aan dat niet hij, maar [bedrijf 2] Limited ( [bedrijf 2] ) aandeelhouder is van [bedrijf 1] en dat de heer [naam 2] contactpersoon is.
4.5. Belanghebbende heeft sinds 16 november 2007 een bankrekening in Luxemburg bij VP bank met [nummer 1] . Hij heeft in 2008 in drie termijnen een bedrag van € 64.500 ontvangen afkomstig van [bedrijf 3] .
4.6. Van 2008 tot en met 2010 heeft belanghebbende alle opdrachten voor de diverse opdrachtgevers van [eenmanszaak] . uitgevoerd. Belanghebbende is in loondienst van [bedrijf 1] . [bedrijf 1] brengt hiervoor een managementvergoeding in rekening aan [eenmanszaak] . In 2007 ontving belanghebbende (voor een periode van 10 à 11 maanden) een salaris van € 17.488, in 2008 ontving belanghebbende een salaris van € 21.786, in 2009 ontving belanghebbende een salaris van € 21.774 en in 2010 ontving belanghebbende (voor een periode van vier maanden) een salaris van € 8.493. [eenmanszaak] berekende aan haar opdrachtgevers een uurtarief van rond de € 100. De omzet van [eenmanszaak] was in 2008 € 121.993, in 2009 € 152.242 en in 2010 (over de eerste vier maanden) € 43.831.
4.7. De inspecteur heeft op 7 mei 2009 [eenmanszaak] medegedeeld dat hij voornemens is een boekenonderzoek in te stellen. Het doel van het onderzoek is om de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting over het jaar 2007. Bij brief met dezelfde dagtekening heeft de inspecteur [bedrijf 1] medegedeeld dat hij van plan is een boekenonderzoek in te stellen. Het doel van het onderzoek is de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangiften vennootschapsbelasting, omzetbelasting en loonheffingen over het jaar 2007. Het boekenonderzoek is op 27 mei 2009 ingesteld.
4.8. Bij brief met dagtekening 10 november 2009 heeft de inspecteur belanghebbende medegedeeld dat hij van plan is het ingestelde boekenonderzoek uit te breiden. Het doel van het onderzoek is uitgebreid met het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de aangifte IB/PVV 2008 alsmede de aangiften omzetbelasting over het jaar 2008.
4.9. Naar aanleiding van het uitgevoerde boekenonderzoek heeft de inspecteur een rapport opgemaakt. Het rapport vermeldt onder meer:
In de begeleidende brief bij het rapport kondigt de inspecteur aan voornemens te zijn onder meer een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2008 op te leggen. Gelijktijdig kondigt hij aan voornemens te zijn een vergrijpboete op te leggen wegens het opzettelijk indienen van een onjuiste aangifte.
4.10. De (primitieve) aanslag IB/PVV over het jaar 2008 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.056.
4.11. Bij brief van 1 oktober 2010 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende gereageerd op het rapport boekenonderzoek. De brief vermeldt onder meer het volgende:
4.12. Bij de brief van 1 oktober 2010 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende drie bijlagen genaamd ‘Distribution resolution of the [bedrijf 3] in respect of Nexus [nummer 2] ’ gevoegd. De eerste bijlage dateert van 8 januari 2008 en vermeldt dat een bedrag van € 14.500 aan door de [bedrijf 3] ontvangen dividendinkomsten uitgekeerd zal worden aan belanghebbende. De tweede bijlage dateert van 2 juli 2008 en vermeldt dat een bedrag van € 20.000 aan door de [bedrijf 3] ontvangen dividendinkomsten uitgekeerd zal worden aan belanghebbende. De derde bijlage dateert van 13 oktober 2008 en vermeldt dat een bedrag van € 30.000 aan door de [bedrijf 3] ontvangen dividendinkomsten uitgekeerd zal worden aan belanghebbende. De bijlagen zijn ondertekend door [naam 3] . De heer [naam 3] is werkzaam voor [bedrijf 4] en [bedrijf 4] is de Cypriotische partner van het [college] (hierna: [college] ).
4.13. Belanghebbende is op 9 november 2012 door de inspecteur gehoord in verband met het bezwaar tegen de navorderingsaanslag. Bij brief met dagtekening 22 november 2012 stelt de inspecteur onder meer de volgende vragen aan belanghebbende:
4.14. Hierop heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende gereageerd op 31 januari 2013. De toenmalige gemachtigde van belanghebbende heeft in zijn brief aangegeven eerst te willen weten wat de aanleiding en reden zijn voor de gevraagde informatie.
4.15. De inspecteur heeft daarop in zijn brief van 15 maart 2013 de toenmalige gemachtigde van belanghebbende gewezen op de tekst van artikel 47, eerste lid, letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), benadrukt dat geen sprake is van een fishing expedition en vermeld dat de vragen zijn gesteld om zo nauwkeurig mogelijk inzicht te krijgen in de onderhavige situatie en zodoende om op basis van concrete feiten te kunnen vaststellen of en in hoeverre de navorderingsaanslag eventueel te hoog is vastgesteld. In de brief heeft de inspecteur daarnaast de volgende aanvullende vragen gesteld:
4.16. Met dagtekening 15 november 2013 neemt de inspecteur lopende de bezwaarprocedure een informatiebeschikking. De informatiebeschikking vermeldt onder meer:
4.17. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. De inspecteur heeft het bezwaar afgewezen. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar, welk beroep ongegrond is verklaard. De informatiebeschikking is onherroepelijk vast komen te staan nadat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk en het tegen de daarop volgende uitspraak op verzet ingestelde cassatieberoep ongegrond zijn verklaard.
4.18. Bij een derdenonderzoek bij de Rabobank, naar aanleiding van een aanvraag voor financiering van een woning, is een schriftelijke verklaring van belanghebbende aangetroffen met datum van afgifte 29 april 2008. De inkomensverklaring vermeldt:
Motivering
Vooraf
5. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota met 42 bijlagen overgelegd. De bijlagen zijn op de zaak betrekking hebbende stukken, aldus de inspecteur. Belanghebbende heeft aangegeven bekend te zijn met de inhoud van de stukken. Omdat belanghebbende bekend is met de stukken, heeft de rechtbank deze toegevoegd aan het dossier.
Belanghebbende heeft ter zitting een foto overgelegd. De inspecteur heeft aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat de foto wordt toegevoegd aan het dossier. De rechtbank heeft de foto eveneens toegevoegd aan het dossier.
Een afschrift van de door partijen ter zitting overgelegde stukken is bijgevoegd bij deze uitspraak.
Is de inspecteur navorderingsbevoegd?
5.1. In artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet rijksbelastingen (hierna: AWR) is, voor zover hier van belang, bepaald dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. . Dat wil zeggen indien de belastingplichtige ten aanzien van dat feit de inspecteur opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. De bewijslast dat sprake is van kwade trouw rust op de inspecteur.
5.2. De inspecteur stelt dat belanghebbende willens en wetens inkomen, behaald met de activiteiten van [eenmanszaak] en [bedrijf 1] , niet heeft aangegeven in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2008. Hij stelt dat belanghebbende te kwader trouw heeft gehandeld bij het indienen van de aangifte en dat hij daarom navorderingsbevoegd is, ondanks dat hij niet over een nieuw feit beschikt. Belanghebbende verrichte in 2008 werkzaamheden voor [eenmanszaak] en [bedrijf 1] als enig werknemer. Het betreft dezelfde activiteiten die belanghebbende eerder vanuit zijn eenmanszaak verrichte. Bovendien nam belanghebbende genoegen met een klein salaris, terwijl hij stelt dat hij geen aandeelhouder was. Aannemelijk is dat belanghebbende indirect aandeelhouder was, en dat de opgezette structuur met [eenmanszaak] en [bedrijf 1] slechts tot doel had om opbrengsten buiten het zicht van de belastingdienst te houden, aldus nog steeds de inspecteur. Subsidiair heeft de inspecteur gesteld dat hij navorderingsbevoegd is omdat sprake is van een kenbare fout.
Belanghebbende betwist dat sprake was van een constructie om opbrengsten uit [eenmanszaak] en [bedrijf 1] buiten het zicht van de belastingdienst te brengen. Er was sprake van een reële structuur die erop was gericht om investeringen uit China aan te trekken, aldus belanghebbende. Ook betoogt hij dat de bedragen die hij heeft ontvangen op de Luxemburgse bankrekening gezien zouden moeten worden als schenkingen.
De rechtbank overweegt dat uit de “distribution resolutions” volgt dat belanghebbende bedragen heeft ontvangen via [bedrijf 3] naar een bedrag van € 64.500. Niet in geschil is dat op de Luxemburgse bankrekening in 2008 eenzelfde bedrag van € 64.500 binnen is gekomen. Verder heeft [bedrijf 1] in 2007 € 60.000 aan dividend uitgekeerd en in 2008 (in ieder geval) € 51.500. Uit de inkomensverklaring die belanghebbende bij de Rabobank heeft afgelegd volgt verder dat de overwinst uit [bedrijf 1] in 2007, na belastingen en salaris van belanghebbende, € 66.673 bedraagt en dat hij die ook aan zichzelf kan doen toekomen. De rechtbank acht gelet op deze feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel dat belanghebbende als (indirect) aandeelhouder van de vennootschap [bedrijf 1] beschouwd moet worden, en dat de op de Luxemburgse rekening ontvangen bedragen voortkomen uit die vennootschap(sstructuur) en zijn aan te merken als dividend. Belanghebbende stelt weliswaar dat de ontvangen bedragen gezien moeten worden als een schenking maar overlegt hiervan in zijn geheel geen bewijs. Belanghebbende heeft van de ontvangen bedragen geen opgaaf gedaan in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2008. Daarbij is sprake van duidelijke betrokkenheid van belanghebbende bij een internationale vennootschapsstructuur die niet transparant in beeld is gebracht, waarbij betalingen op buitenlandse bankrekeningen binnenkomen zonder dat deze betalingen en rekeningsaldi tot uitdrukking komen in de belastingaangifte van belanghebbende. Deze gang van zaken kan naar zijn verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het verhullen van genoten inkomen en daardoor op het niet betalen van verschuldigde belasting dat het niet anders kan zijn dat belanghebbende dat gevolg heeft gewild dan wel de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Contra-indicaties in dat verband zijn niet aannemelijk gemaakt. De scenario’s die belanghebbende schetst en die volgens hem een verklaring zijn voor de gang van zaken, zijn onvoldoende onderbouwd met stukken. Dat betekent dat de inspecteur heeft bewezen dat belanghebbende bij het indienen van de aangifte IB/PVV over het jaar 2008 te kwader trouw heeft gehandeld en dat de inspecteur daarom mocht navorderen.
Is de navorderingsaanslag niet te hoog vastgesteld?
Omkering en verzwaring van de bewijslast
6. In artikel 27e van de AWR is bepaald dat indien sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de AWR de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
6.1. Aan belanghebbende is een informatiebeschikking opgelegd ten aanzien van onder meer het onderhavige jaar. Rechtbank NoordHolland heeft geoordeeld dat de informatiebeschikking terecht is opgelegd en heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na het onherroepelijk worden van haar uitspraak alsnog te voldoen aan de in de informatiebeschikking opgenomen verplichtingen. Met het arrest van de Hoge Raad is de uitspraak onherroepelijk komen vaststaan. De rechtbank stelt nu vast dat belanghebbende sindsdien niet alle gevraagde inlichtingen en gegevens heeft verstrekt. Belanghebbende heeft dus niet voldaan aan zijn verplichting. Omdat de informatiebeschikking onherroepelijk is komen vast te staan en belanghebbende niet alsnog de gevraagde gegevens heeft verstrekt, is de in artikel 27e van de AWR opgenomen omkering en verzwaring van de bewijslast naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd.
Heeft de inspecteur de hoogte van de navorderingsaanslag redelijk geschat?
6.2. Het voorgaande betekent dat de inspecteur ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast in eerste instantie kan volstaan met een gemotiveerde schatting van de hoogte van het inkomen waarna belanghebbende dient te doen blijken dat de navorderingsaanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld.
6.3. Naar het oordeel van de rechtbank is de schatting van de inspecteur redelijk. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de schatting is gebaseerd op de feitelijk door belanghebbende ontvangen gelden op de Luxemburgse bankrekening. Het tonen van een foto van hemzelf met daarbij naar eigen zeggen zijn zakenpartners, doet aan het voorgaande niets af.
Heeft belanghebbende doen blijken dat de aanslag te hoog bedrag is vastgesteld?
6.4. Omdat belanghebbende geen onderbouwde gronden heeft aangedragen noch enig overtuigend bewijs waaruit volgt dat de navorderingsaanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet doen blijken dat de navorderingsaanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld.
6.5. Het voorgaande betekent dat de navorderingsaanslag in stand blijft.
De vergrijpboete
7. De inspecteur heeft ingevolge artikel 67e van de AWR en paragraaf 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) aan belanghebbende een vergrijpboete van 50% van de verschuldigde belasting opgelegd omdat hij (voorwaardelijk) opzettelijk een onjuiste aangifte heeft ingediend, waardoor de primitieve aanslag naar een te laag bedrag is opgelegd. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat belanghebbende een ingewikkelde fiscale constructie met buitenlandse rechtspersonen heeft opgezet waarbij hij gelden heeft ontvangen op een buitenlandse bankrekening. Door de op de buitenlandse bankrekening ontvangen gelden niet aan te geven, is het aan het (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.
Belanghebbende betwist dat de boete terecht is opgelegd. Hij heeft geen voordeel behaald met de activiteiten van [eenmanszaak] en [bedrijf 1] , zodat er geen grondslag voor de navorderingsaanslag en daarmee voor de boete bestaat. Ook heeft hij zoveel hinder ondervonden van de handelswijze van de inspecteur, waaronder het derdenonderzoek bij de RABO bank, dat de boete niet in stand kan blijven.
7.1. Indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag, een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.
7.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met de gestelde feiten en omstandigheden overtuigend aangetoond dat het aan belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld en dat belanghebbende daarop het voorwaardelijke opzet had. De rechtbank verwijst daarvoor naar wat is overwogen in onderdeel 5.2. De stelling van belanghebbende dat hij geen voordeel uit [eenmanszaak] en [bedrijf 1] heeft behaald, heeft de rechtbank hiervoor reeds verworpen. De stelling van belanghebbende dat de handelswijze van de inspecteur aan de boete in de weg staat gaat evenmin op, nu niet is gebleken dat de inspecteur op onrechtmatige wijze gebruik heeft gemaakt van zijn onderzoeksbevoegdheden. De boete is dan ook terecht aan belanghebbende opgelegd.
De rechtbank acht de boete passend en geboden. De omstandigheid dat in de uitspraak van de rechtbank de boetegrondslag met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast is komen vast te staan, is geen aanleiding om de boete te matigen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de hoogte van de correctie aansluit bij de op de Luxemburgse bankrekening ontvangen bedragen. Ook is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de handelswijze van de inspecteur op enige andere wijze zou moeten leiden tot een vermindering van de boete.
Undue delay
7.4. Omdat de boete is aangekondigd op 7 juli 2011 en de rechtbank uitspraak doet op 26 september 2024 is de redelijke behandeltermijn van 24 maanden voor de behandeling van de zaak in eerste feitelijke instantie - ook als rekening wordt gehouden met de invloed van de informatiebeschikkingsprocedure – met meer dan 24 maanden overschreden. Vanwege die overschrijding van de redelijke beslistermijn bestaat reden om de vergrijpboete te matigen met 20%. De inspecteur heeft voornoemde matiging in de bezwaarfase reeds ambtshalve toegepast zodat de rechtbank volstaat met de constatering dat de redelijke termijn (verder) is overschreden.
7.5. Het voorgaande betekent dat de boete in stand blijft.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, voorzitter, mr. S.A.J. Bastiaansen en mr. dr. M.L.M. van Kempen, leden, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 26 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Metadata
Formeel belastingrecht