Passende verzuimboete wegens niet tijdig indienen aangifte; geen avas
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 4 november 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(1)
- Jurisprudentie(130)
- Commentaar NLFiscaal(3)
- Literatuur(7)
- Recent(4)
Samenvatting
Met dagtekening 18 november 2022 is aan X (belanghebbende), woonachtig in Roemenië, de definitieve aanslag IB/PVV 2019 opgelegd. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van € 385 wegens het niet tijdig indienen van de aangifte.
X heeft op 7 oktober 2018 een zwaar auto-ongeluk gehad. Hij heeft aangevoerd dat hij de aangifte niet tijdig kon indienen omdat hij door het auto-ongeluk en de daaropvolgende operaties aan bed was gebonden tot december 2020. Ter onderbouwing verwijst hij naar de door hem overgelegde verklaring van een Roemeense arts. Daarnaast heeft hij verschillende stukken overgelegd ter onderbouwing van de door hem gestelde lichamelijke beperkingen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de Inspecteur aan zijn bewijslast heeft voldaan dat X op het juiste adres is uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV 2019. Gezien het tijdsverloop moet X in staat zijn geweest om maatregelen te nemen die ervoor zorgden dat zijn aangifte voor het verstrijken van de aanmaningstermijn ingediend kon worden. De Rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van avas. De boete is terecht opgelegd en is volgens de Rechtbank ook passend en geboden.
Het beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats (Roemenië), belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 juni 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Gelijktijdig heeft de inspecteur een verzuimboete van € 385 opgelegd.
1.2. De inspecteur is gedeeltelijk aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet gekomen. De verzuimboete is bij de uitspraak op bezwaar geheel gehandhaafd.
1.3. Het door belanghebbende ingediende beroep ziet enkel op de aan hem opgelegde verzuimboete.
1.4. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5. De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2024 op zitting behandeld. Namens de inspecteur hebben hieraan deelgenomen: mr. [inspecteur 1] en mr.drs. [inspecteur 2] .
1.6. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.
1.7. De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten.
1.8. De rechtbank heeft het onderzoek op 2 september 2024 heropend in verband met de wisseling van de behandelend rechter in deze zaak. Daarbij heeft de rechtbank partijen laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Op 3 september 2024 heeft belanghebbende in antwoord op de rechtbank aangegeven dat hij geen nadere zitting wenst. Omdat de inspecteur niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn heeft aangegeven een zitting te wensen, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 29 oktober 2024 gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de boete terecht en naar het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Belanghebbende heeft op 7 oktober 2018 een zwaar auto-ongeluk gehad (het auto-ongeluk). Daarbij heeft hij meervoudige breuken aan zijn heup en een verlamming aan zijn rechter onderbeen opgelopen.
4.1.
Belanghebbende heeft een doktersverklaring overgelegd van zijn Roemeense dokter, opgesteld op 29 september 2020. Daarin is opgenomen dat de arts operaties heeft verricht bij belanghebbende op 15 oktober 2018, 30 oktober 2019 en 10 december 2019 als gevolg van het auto-ongeluk.
4.2. Tot het procesdossier behoort een afschrift van een brief met dagtekening 28 februari 2020 waarin belanghebbende wordt uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PV voor het jaar 2019.
4.3. Ook behoort tot het procesdossier een afschrift van een brief met dagtekening 5 januari 2021 waarin belanghebbende wordt aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2019. De uiterste termijn voor het indienen van de aangifte, zoals vermeld in deze brief, is 26 januari 2021.
4.4. Belanghebbende heeft met dagtekening 3 juni 2021 een papieren aangifte ingediend.
4.5. De uitnodiging, herinnering en aanmaning tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 gericht aan belanghebbende zijn als volgt geadresseerd:
[belanghebbende]
[adres 1]
[postcode 1]
ROEMENIE
4.6. Met dagtekening 18 november 2022 is aan belanghebbende de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 (de aanslag) opgelegd. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van € 385 wegens het niet tijdig indienen van de aangifte (de verzuimboete).
4.7. De aanslag is als volgt geadresseerd:
[belanghebbende]
[adres 2]
[postcode 2]
ROEMENIE
Motivering
5. Ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), kan aan de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning tot het doen van aangifte gestelde termijn heeft gedaan, een verzuimboete worden opgelegd. Op grond van paragraaf 21, eerste lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, wordt bij een dergelijk verzuim een boete opgelegd ter hoogte van zeven procent van het in artikel 67a van de Awr genoemde maximum, oftewel van € 385.
5.1. Voor het opleggen van de verzuimboete is geen plaats indien de uitnodiging en de aanmaning tot het doen van aangifte niet op het adres van belanghebbende zijn ontvangen of aangeboden en deze belanghebbende ook anderszins niet hebben bereikt. Er is dan geen sprake van een verzuim. Dit is slechts anders indien het voorgaande het gevolg is van aan de belastingplichtige toe te rekenen omstandigheden.
5.2. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de brieven die zijn verzonden aan [adres 1] in [plaats] – waaronder de brieven met de uitnodiging en de aanmaning tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 – nooit door hem zijn ontvangen. Om die reden heeft belanghebbende het adres van zijn arts doorgegeven aan de belastingdienst.
5.3. De rechtbank stelt voorop dat de aanwezigheid van een verzuim alleen kan worden aangenomen als de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan.Het ligt op de weg van de inspecteur om het bewijs te leveren dat belanghebbende is uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2019.
5.4. De inspecteur heeft verzendrapporten overgelegd van de verzending van de uitnodiging en aanmaning aan het bij de inspecteur bekende adres [adres 1] in [plaats] . Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat [adres 1] in [plaats] het adres is dat vanaf 4 maart 2015 in de basisregistratie personen en de systemen van de belastingdienst (BRP) staat geregistreerd. Op 19 maart 2021 heeft belanghebbende [adres 2] in [plaats] doorgegeven als verplicht toezendadres.
5.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met de verzendrapporten aangetoond dat de verzending van de aanmaning heeft plaatsgevonden. In de verzendrapporten staat namelijk dat de uitnodiging en de aanmaning tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 ter post zijn aangeboden aan PostNL en naar [adres 1] in [plaats] zijn verzonden. De rechtbank overweegt daarbij dat zowel de uitnodiging als de aanmaning tot het doen van aangifte zijn verzonden vóór de datum waarop belanghebbende het adres van zijn arts als verplicht toezendadres aan de belastingdienst heeft doorgegeven. Het is de verantwoordelijkheid van belanghebbende om tijdig het juiste adres aan de inspecteur door de geven. Nu hij dat niet heeft gedaan mocht de inspecteur uitgaan van het adres zoals dat volgde uit de systemen van de belastingdienst en het BRP.
5.6. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inspecteur aan zijn bewijslast heeft voldaan dat belanghebbende aan het juiste adres is uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2019.
5.7. Verder heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat hij op basis van het Belastingverdrag van Nederland met Roemenië niet belastingplichtig was in Nederland in het onderhavige jaar, waardoor de inspecteur hem niet had mogen uitnodigen en aanmanen tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2019. De rechtbank overweegt dat deze stelling niet slaagt omdat de aangifteplicht in beginsel op iedereen rust die door de inspecteur is uitgenodigd om aangifte te doen. Indien belanghebbende meende dat hij niet belastingplichtig was, had hij hetzij desalniettemin aangifte moeten doen, dan wel uitdrukkelijk en gemotiveerd te kennen moeten geven waarom heffing niet verschuldigd zou zijn.
5.8. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat belanghebbende geen aangifte heeft gedaan binnen de in de aanmaning gestelde termijn van 26 januari 2021. Het verzuim waarvoor de verzuimboete aan belanghebbende is opgelegd is dan begaan.
Afwezigheid van alle schuld
6. De mate van verwijtbaarheid speelt bij het opleggen van de verzuimboete geen rol, tenzij er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). In dat geval dient oplegging van een verzuimboete achterwege te blijven. Van avas is sprake wanneer de belastingplichtige geen enkel verwijt treft ten aanzien van het niet tijdig indienen van de aangifte. De bewijslast ter zake van feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van avas, rust op belanghebbende.
6.1. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij de aangifte niet tijdig kon indienen omdat hij door het auto-ongeluk en de daaropvolgende operaties aan bed was gebonden tot december 2020. Ter onderbouwing verwijst hij naar de door hem overgelegde verklaring van de arts (zie 4.1.). Daarnaast heeft hij verschillende stukken overgelegd ter onderbouwing van de door hem gestelde lichamelijke beperkingen.
6.2. De rechtbank stelt voorop dat zij niet in twijfel trekt dat belanghebbende naar aanleiding van het auto-ongeluk lichamelijke beperkingen heeft opgelopen waar hij veel last van ondervindt. Ook al heeft de rechtbank begrip voor deze persoonlijke omstandigheden is zij van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt ter zake van het niet tijdig doen van aangifte.
6.3. Vast staat dat belanghebbende is geopereerd op 15 oktober 2018, 30 oktober 2019 en 10 december 2019. Belanghebbende is echter pas op 28 februari 2020 uitgenodigd tot het doen van aangifte en hij had hier op basis van de aanmaning tot 26 januari 2021 de tijd voor. Belanghebbende stelt tot eind 2020 aan bed gebonden te zijn geweest. Echter nergens uit de verklaring van de arts blijkt dat belanghebbende door de operaties die plaats hebben gevonden tot eind 2019 gedurende de periode van ruim een jaar naderhand niet in de gelegenheid is geweest om de aangifte in te dienen of maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat iemand anders de aangifte kon indienen. Met de inspecteur is de rechtbank dan ook van oordeel dat belanghebbende gezien het tijdsverloop in staat moet zijn geweest om maatregelen te nemen die ervoor zorgden dat zijn aangifte voor het verstrijken van de aanmaningstermijn ingediend kon worden.
6.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende in de gegeven omstandigheden niet aannemelijk gemaakt dat hij alles heeft ondernomen wat van hem verwacht mocht worden om ervoor te zorgen dat het aangifteverzuim niet werd begaan. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van avas. De boete is dan ook terecht opgelegd.
Passend en geboden
7. De rechtbank dient verder te beoordelen of de opgelegde boete passend en geboden is voor het verzuim dat door belanghebbende is begaan. Daarbij dient de rechtbank rekening te houden met alle relevante omstandigheden van het geval. Belanghebbende heeft geen redenen aangevoerd die aanleiding geven voor matiging van de boete. De rechtbank acht de boete van € 385 hier dan ook passend en geboden.
Vertrouwensbeginsel
7.1. Belanghebbende heeft ook nog aangevoerd dat de verzuimboete bij de aanslag IB/PVV voor het belastingjaar 2018 is vernietigd door een medewerker van de belastingdienst. Verder heeft hij verwezen naar correspondentie met diezelfde medewerker van de belastingdienst met betrekking tot de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 voorafgaand aan het indienen van het bezwaar.
7.2. Voor zover belanghebbende met het voorgaande een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft willen doen, slaagt dat naar het oordeel van de rechtbank niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit belanghebbende in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen. Dat heeft belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, in dit geval niet aannemelijk gemaakt. Uit de overgelegde correspondentie met betrekking tot de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 blijken geen toezeggingen van de zijde van de inspecteur en de enkele stelling dat de verzuimboete voor het belastingjaar 2018 is vernietigd, maakt nog niet dat de verzuimboete met betrekking tot het belastingjaar 2019 ook moet worden vernietigd.
Overige gronden
8. De overige door belanghebbende aangevoerde gronden kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat zij in deze procedure alleen kan oordelen over de in geschil zijnde verzuimboete bij de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019. De vraag of belanghebbende in het jaar 2019 en in voorgaande jaren ten onrechte belasting in Nederland heeft betaald, ligt niet ter beoordeling voor aan de rechtbank. De bestuursrechter is bovendien niet bevoegd om te oordelen over het terugbetalen van belasting door de ontvanger van de belastingdienst aan belanghebbende.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 4 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.