Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) komt in deze procedure op tegen de vermogensrendementsheffing over de jaren 2015-2018.

De Inspecteur heeft de bezwaren van X tegen de aanslagen IB/PVV niet-ontvankelijk verklaard en als verzoek om ambtshalve vermindering in behandeling genomen. Het verzoek om ambtshalve vermindering heeft de Inspecteur voor alle jaren afgewezen.

A-G Niessen heeft in de onderhavige zaak geconcludeerd (24 februari 2022, 21/04407, ECLI:NL:PHR:2022:180).

De staatssecretaris heeft in zijn Borgersbrief (reactie op de conclusie) erop gewezen dat in de conclusie van 24 februari 2022 niet is ingegaan op de omstandigheid dat de onderhavige zaak een verzoek om ambtshalve vermindering betreft, terwijl dit een relevante omstandigheid is voor de vraag of rechtsherstel mogelijk is op basis van het Box 3-arrest (HR 24 december 2021, 21/01243, ECLI:NL:HR:2021:1963, NLF 2022/0106, met noot van Dusarduijn). De vraag wat de gevolgen zijn van het verzoek om ambtshalve vermindering voor het bieden van rechtsherstel op grond van dat arrest, kwam in het oorspronkelijke geschil tussen partijen niet aan de orde. Dat was ook niet mogelijk, gelet op het feit dat de uitspraken van Hof Den Haag (6 oktober 2021, 20/00719 e.a., ECLI:NL:GHDHA:2021:1875, NLF 2021/1931) dateren van vóór het Box 3-arrest.

Volgens de A-G dwingt artikel 13 EVRM niet ertoe terug te komen op onherroepelijk vaststaande aanslagen waarvoor een verzoek tot ambtshalve vermindering is ingediend na het wijzen van het Box 3-arrest.

Deze situatie dient echter te worden onderscheiden van die waarin een belastingplichtige niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de belastingaanslag en dit bezwaar vervolgens is aangemerkt als een verzoek tot ambtshalve vermindering in de periode voordat het Box 3-arrest werd gewezen (zoals ook het geval is in de onderhavige zaak).

X heeft in casu met zijn klachten toegang tot de procedure van artikel 9.6 Wet IB 2001. Nieuwe rechtspraak, waaronder het Box 3-arrest, die tot stand komt terwijl de procedure van artikel 9.6 Wet IB 2001 loopt, moet volgens de A-G bij de toepassing van dat artikel mede in aanmerking worden genomen.

De A-G concludeert dat de klachten van X gegrond zijn voor zover deze betrekking hebben op de aanslagen voor de jaren 2017 en 2018.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2015-2018
Instantie
A-G
Datum instantie
24 maart 2022
Rolnummer
21/04407
ECLI
ECLI:NL:PHR:2022:293
Auteur(s)
mr. T.C. Hoogwout
Erasmus Universiteit Rotterdam/FBN
NLF-nummer
NLF 2022/0819
Aflevering
28 april 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB4967
bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2

Naar de bovenkant van de pagina