Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In deze WOZ-zaak was bij Hof Den Bosch in geschil of X (belanghebbende) recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de procedure bij Rechtbank Oost-Brabant. X maakt aanspraak op die vergoeding met het argument dat de Heffingsambtenaar artikel 7:4, lid 4, Awb en/of artikel 40 Wet WOZ heeft geschonden door de KOUDV- en liggingsfactoren van ‘vergelijkbare objecten’ niet te verstrekken in de bezwaarfase (de KOUDV-factor staat voor Kwaliteit, Omvang, Uitputting, Duurzaamheid en Veiligheid).

Het Hof heeft in het midden gelaten of voor de Heffingsambtenaar op grond van artikel 7:4, lid 2, Awb en/of artikel 40 Wet WOZ de verplichting bestond om die gegevens aan X te verstrekken. Zelfs als dit het geval is, kan dat X volgens het Hof namelijk niet baten. Het Hof is van oordeel dat het op de weg van X had gelegen om, indien de wel toegestuurde informatie volgens haar onvoldoende was, dit kenbaar te maken aan de Heffingsambtenaar. Het Hof acht X, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Heffingsambtenaar, niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat dit is gebeurd. De stelling van X dat tijdens het hoorgesprek – opnieuw – om de gegevens is gevraagd, vindt volgens het Hof geen steun in het hoorverslag en is niet onderbouwd. X had naar het oordeel van het Hof bovendien gebruik kunnen maken van het recht op inzage. Dat heeft zij niet gedaan.

De stelling van X dat de wet niet ertoe verplicht een verzoek om gegevens opnieuw te doen, is naar het oordeel van het Hof als zodanig juist. Dat de wet daartoe niet verplicht, doet er volgens het Hof echter niet aan af dat X contact had kunnen zoeken met de Heffingsambtenaar. Dat dit van X ook gevergd mocht worden blijkt in dit geval uit de toezegging van het kantoor inzake ‘procedurele fouten’, die deel uitmaakt van de gemaakte werkafspraken. Gelet hierop is het Hof van oordeel dat de Heffingsambtenaar ervan mocht uitgaan dat voldaan was aan de verplichtingen van artikel 7:4 Awb en/of artikel 40 Wet WOZ.

Ook als met juistheid zou kunnen worden betoogd dat dit laatste niet wegneemt dat feitelijk niet (volledig) aan die verplichtingen is voldaan, is er naar het oordeel van het Hof – mede gelet op de toezegging van het kantoor om bij procedurele fouten contact op te nemen – aanleiding om daaraan voorbij te gaan op grond van artikel 6:22 Awb, althans om te oordelen dat er geen plaats is voor een proceskostenvergoeding.

Het Hof is tot de slotsom gekomen dat de omstandigheid dat de secundaire objectgegevens (de KOUDV- en liggingsfactoren) van een aantal ‘vergelijkbare objecten’ niet zijn verstrekt in de bezwaarfase, in dit geval geen grond vormt voor een proceskostenvergoeding in beroep.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dit ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Hoge Raad
Datum instantie
20 december 2024
Rolnummer
22/04929
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1880
NLF-nummer
NLF NLF
bwbr0005537&artikel=6:22,bwbr0005537&artikel=7:4

Naar de bovenkant van de pagina