Direct naar content gaan

Samenvatting

Deze zaak is een tweede nakomer bij het cluster van tien zaken van X waarin Hof Amsterdam op 8 oktober 2015 uitspraak deed en waarin A-G Wattel op 25 augustus 2016 concludeerde, en betreft de aangehouden zaak van X over 2007.

De constructie: X heeft, net als in eerdere jaren, (veel) geld geleend bij een gelieerde groepsmaatschappij (X LB) om daarmee deelnemingen te financieren die vrijgestelde voordelen genereren (Bosal-gat). Anders dan in de tien eerdere zaken is het aldus gecreëerde belastingabsorptievermogen (de aftrek van de betaalde rente) niet afgezet tegen realisatiewinsten van gevoegde aangekochte vennootschappen van derden, maar tegen obligatierente op met dat doel juridisch bij X gestalde obligatieportefeuilles van F.

X hield daartoe indirect 95% in de vennootschappen D en L, die in een fiscale eenheid met haar werden gevoegd. De overige 5% werd gehouden door F, die de obligatieportefeuilles juridisch overdroeg aan D en L, die dat financierden met van dezelfde F verkregen profit participation loans (PPL’s). F beheerde de portefeuilles en bepaalde het beleggingsbeleid. Doordat D en L gevoegd waren met X als moeder, zouden de voordelen uit de obligatieportefeuilles fiscaal in aanmerking worden genomen bij X en daar weggesaldeerd worden door de renteaftrek. Vermogensrisico’s werden afgedekt met put-optiecontracten met F waardoor waardeveranderingen alleen F aangingen en F de juridische eigendom kon terugverwerven wanneer gewenst. De PPL’s zouden fiscaalrechtelijk eigen vermogen vormen zodat de uitkeringen op de PPL’s aan F (de doorbetaling van de obligatierente) onder de deelnemingsvrijstelling zouden vallen. Het verschil tussen de ontvangen obligatierente en de daaruit betaalde winstdeling op de PPL’s bedroeg 12,24% van de ontvangen obligatierente, i.e. ongeveer de helft van de belastingbesparing ontstaan doordat de voorheen bij F belaste obligatierente na deze transacties niet meer belast zou worden door wegval tegen de door de X georganiseerde renteaftrek.

De Inspecteur heeft aftrek van de rentebetalingen door X aan X LB geweigerd, de obligatierente bij X belast en haar een vergrijpboete ad 51% van de te weinig aangegeven belasting opgelegd.

Rechtbank Noord-Holland heeft de correctie en de vergrijpboete in stand gelaten.

Hof Amsterdam heeft onder verwijzing naar zijn uitspraak van 8 oktober 2015 geoordeeld dat de renteaftrek moet worden geweigerd op grond van fraus legis. Het heeft voorts op basis van zijn bevinding dat de rechtshandelingen een onlosmakelijk geheel vormden en van zijn uitleg van (die samenhang tussen) die rechtshandelingen geoordeeld dat het volle economische belang bij de obligaties bij F is gebleven, zodat de voordelen uit de obligatieportefeuille niet X aangaan. Wel heeft het Hof bij X het verschil tussen de obligatierente en de PPL-‘winstdeling’ (gelijk aan 12,24% van de obligatierente) belast als vergoeding voor het bieden van tax shelter.

Zowel X als de staatssecretaris zijn in cassatie gekomen. De staatssecretaris meent dat de volle obligatierente bij X als genietster ervan belast is en dat zij strafwaardig heeft gehandeld. X meent dat de door haar aan het VK betaalde rente wél aftrekbaar is (zodat zij geen belastbare winst heeft), subsidiair dat de ‘winstdeling’ op de PPL’s aftrekbaar is.

Volgens A-G Wattel is het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond, maar het cassatieberoep van X niet. Anders dan het Hof heeft geoordeeld, doet zich met betrekking tot de renteaftrek geen fraus legis voor. Gegeven de uitleg van het Hof van de (samenhang van de) contracten en de kwalificatie van het samenstel van rechtshandelingen is de constructie immers mislukt: de obligatierente komt nog steeds op aan F en niet aan X. Anders dan in de eerdere tien samenhangende zaken, kan de renteaftrek in casu dus niet de aangekochte tax capacity van derden absorberen. Aan X kwam slechts een fee voor (mislukte) dienstverlening toe. De fee is eigen operationele winst van haar en daartegen kan zij haar rentebetaling volgens de A-G wél afzetten; het (enorme) overschot aan renteaftrek is zijns inziens een voortwentelbaar verlies dat afgezet kan worden tegen toekomstige eigen operationele winsten, maar niet tegen – op welke wijze ook – verworven derdenwinsten. Het Hof is volgens de A-G voorts ten onrechte voorbijgegaan aan de stelling van X dat ook een bedrag ad € 2.778.999, ontvangen van banken en groepsmaatschappijen, eigen operationele winst is en dus afgezet kan worden tegen de rentebetalingen. De A-G meent daarom dat het cassatieberoep van X doel treft. Hij stelt verwijzing voor.

Inleiding

Zoals in de samenvatting aangegeven betreft dit een tweede nakomer in de bankenzaak. Deze conclusie is nagekomen, aangezien het Hof nader onderzoek wilde verrichten naar enkele aspecten van de belastingstructuur die relevant waren voor het jaar 2007. Voor de overige in het geding zijnde jaren heeft de A-G reeds conclusie genomen op 25 augustus 2016.

Civiele duiding van de transactie

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2007
Instantie
A-G
Datum instantie
8 februari 2017
Rolnummer
16/03673
ECLI
ECLI:NL:PHR:2017:82
Auteur(s)
Maria Monteiro
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2017/0598
Aflevering
23 maart 2017
Judoreg
NFB360
bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=10a

Naar de bovenkant van de pagina