Kosten naheffingsaanslag parkeerbelasting niet te hoog; raming kosten inzichtelijk
Hof Den Haag, 12 december 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(1)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent
Samenvatting
De Heffingsambtenaar van de gemeente Vlaardingen heeft aan X (belanghebbende) bij beschikking van 27 januari 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelastingen opgelegd van in totaal € 67,70, bestaande uit € 2,40 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing.
Volgens Rechtbank Rotterdam heeft de Heffingsambtenaar de raming van de kosten voor naheffing onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop heeft de Rechtbank de naheffingsaanslag vernietigd.
De Heffingsambtenaar heeft daarop hoger beroep ingesteld.
Hof Den Haag is van oordeel dat de Heffingsambtenaar bij de vaststelling van de kosten van de naheffingsaanslag terecht uitgaat van een raming van de inbare naheffingsaanslagen (vgl. HR 26 oktober 2001, 36.205, ECLI:NL:HR:2001:AD4849). Hij heeft voldoende inzicht verschaft in de opbouw van de kosten van de naheffingsaanslag. Het bedrag van de kosten van de naheffingsaanslag is niet te hoog vastgesteld.
De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd.
BRON
Uitspraak van 12 december 2024 in het geding tussen:
X, te Z, belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Vlaardingen, de Heffingsambtenaar, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 25 oktober 2023, nummer ROT22/5194.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is op 27 januari 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelastingen opgelegd ten bedrage van € 67,70, bestaande uit € 2,40 parkeerbelasting en € 65,30 kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag (de naheffingsaanslag).
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De griffier heeft ter zake € 50 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft beslist waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
1.4. De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Van belanghebbende is geen verweerschrift ontvangen.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 24 september 2024. De Heffingsambtenaar is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.6. Het Hof heeft op 25 juli 2024 de uitnodiging voor deze zitting aangetekend verzonden aan belanghebbende op het adres [adres 1] . Het Hof heeft de uitnodiging nadat deze niet is afgehaald, terugontvangen op 13 augustus 2024 en toen uit de GBA-check bleek dat belanghebbende op dit adres stond ingeschreven, is de uitnodiging per gewone post naar genoemd adres gezonden. Vervolgens is op 29 augustus 2024 aangetekend een gewijzigd tijdstip-uitnodiging voor de zitting gezonden naar datzelfde adres. Nadat deze uitnodiging op 18 september 2024 retour is ontvangen, is aan de hand van een nieuwe GBA-check vastgesteld dat belanghebbende per 14 augustus 2024 op een ander adres staat ingeschreven. Vervolgens zijn zowel de gewijzigd tijdstip-uitnodiging als de uitnodiging op 20 september 2024 aan belanghebbende per gewone post verzonden aan het adres waarop belanghebbende volgens het GBA per 14 augustus 2024 is ingeschreven: [adres 2] . Van belanghebbende is geen bericht van een adreswijziging ontvangen.
Feiten
2.1. Op 19 januari 2022 heeft een parkeercontroleur om 15:17 uur geconstateerd dat de auto van belanghebbende (kenteken [kenteken] ) stond geparkeerd op locatie [straat] te [woonplaats] . Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting of met een geldige parkeervergunning mag worden geparkeerd. Tijdens de controle is geconstateerd dat de auto stond geparkeerd zonder dat parkeerbelasting was voldaan.
2.2.1. De Heffingsambtenaar heeft met het document “Betaald parkeren kostendekking naheffingsaanslagen 2022” de volgende onderbouwing van de kosten van de naheffingsaanslag overgelegd, waarin, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende is opgenomen:
€ 443.925,00 |
kosten handhaving per jaar |
(bron: begroting P1 2020) |
€ 14 393,00 |
handterminals |
(bron: begroting P1 2020) |
€ 45.115,25 |
kosten invorderen |
(bron: begroting P1 2020) |
niet leesbaar |
bezwaren |
(bron: begroting P1 2020) |
niet leesbaar |
beroepszaken |
(bron: begroting P1 2020) |
niet leesbaar |
huisvesting parkeercontroleurs |
(bron: afdeling Middelen) |
€ 21.323,06 |
management/administratie |
(bron: begroting P1 2020) |
€ 61.256,39 |
personeelskosten gemeente personeel |
(bron: afdeling Middelen) |
€ 618.680,96 |
||
€ 71,94 |
kosten per naheffing |
|
(…) |
||
tarief naheffingsaanslag 2022: € 66,50 |
||
Totaal |
||
€ 618.680,96 |
||
€ 71,94 |
kosten per naheffing |
2.2.2. De Heffingsambtenaar heeft een overzicht overgelegd van het aantal uren dat in de jaren 2017 tot en met 2021 is besteed aan parkeercontroles en andere vormen van toezicht en handhaving en heeft op basis daarvan de gemiddelden berekend over de jaren 2018 tot en met 2021:
Parkeercontrole (aantal uren) |
Toezicht en handhaving (aantal uren) |
|
2017 |
10.453 |
4.850,5 |
2018 |
10.595 |
4.316,3 |
2019 |
10.416,8 |
4.265,5 |
2020 |
9.576 |
5.704,3 |
2021 |
9.071,8 |
4.943,3 |
Gemiddelde |
10.023 |
4.816 |
Gemiddelde over afgelopen 4 jaar (2018-2021) |
9.915 |
4.807 |
2.2.3. Het onder 2.2.2 bedoelde overzicht bevat ook een overzicht van het aantal invorderbare naheffingsaanslagen van 2017 tot en met 2021, waarvan het gemiddelde over 2018 tot en met 2021 door de Heffingsambtenaar als volgt is berekend:
Totaal naheffingsaanslagen |
Invorderbare naheffingsaanslagen |
|
2017 |
10.805 |
8.745 |
2018 |
9.372 |
7.505 |
2019 |
9.517 |
7.150 |
2020 |
10.859 |
8.248 |
2021 |
10.350 |
9.141 |
Gemiddelde |
10.181 |
8.158 |
Gemiddelde over afgelopen 4 jaar (2018-2021) |
10.025 |
8.011 |
Onder invorderbaar wordt verstaan het aantal naheffingsaanslagen minus seponeringen, Poolse naheffingen en naheffingen overige landen.
2.2.4. De invorderbare naheffingsaanslagen per uur parkeercontrole zijn door de Heffingsambtenaar als volgt weergegeven:
Invorderbare nha per uur parkeercontrole |
|
2017 |
0,84 |
2018 |
0,71 |
2019 |
0,91 |
2020 |
0,86 |
2021 |
1,01 |
Gemiddelde |
0,87 |
Gemiddelde over afgelopen 4 jaar (2018-2021) |
0,87 |
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
Geschil in hoger beroep
4.1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of het bedrag van de kosten van de naheffingsaanslag (€ 65,30) in strijd met het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (het Besluit) te hoog is vastgesteld. De Heffingsambtenaar beantwoordt de laatste vraag ontkennend.
4.2. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. In artikel 234, lid 5, van de Gemeentewet is bepaald dat ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting kosten in rekening worden gebracht. Die kosten zijn onderdeel van de naheffingsaanslag. Het bedrag ervan dient op grond van artikel 234, lid 6, van de Gemeentewet in de gemeentelijke belastingverordening te worden bepaald met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
5.2.1. In het Besluit (tekst 2022) is bepaald:
5.2.2. Artikel 2 van het Besluit is bij de totstandkoming als volgt toegelicht:
5.2.3. Artikel 2 van het Besluit is per 1 juli 2019 gewijzigd. Onder meer is in het eerste lid de zinsnede “voor zover deze [Hof : kosten] rechtstreeks voortvloeien uit de inning van niet betaalde parkeerbelastingen” vervangen door “voor zover deze [Hof : kosten] samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen”. Deze wijziging is als volgt toegelicht:
5.3. Ingevolge artikel 10 van de Verordening houdende regels omtrent parkeerbelastingen (Verordening parkeerbelastingen Vlaardingen 2021-1 ; hierna: de Verordening) en artikel 3 van het Besluit bedragen de kosten voor de naheffingsaanslag parkeerbelastingen maximaal € 66,50 voor het jaar 2022. Aan belanghebbende is bij de naheffingsaanslag € 65,30 aan kosten in rekening gebracht, overeenkomend met het maximumbedrag aan kosten volgens artikel 3 van het Besluit zoals dat artikel luidde voor het jaar 2021.
5.4. Bij de beantwoording van de vraag welke kosten kunnen worden aangemerkt als kosten die samenhangen met het opleggen van een naheffingsaanslag, is de toelichting die de besluitgever op artikel 2 van het Besluit heeft gegeven leidend (vgl. r.o. 5.2.2 en 5.2.3 hiervoor). Het Hof leidt uit die toelichting af dat ook kosten die deels samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen geheel in aanmerking kunnen komen als “kosten ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting”. Slechts kosten die niet of die slechts zijdelings verband houden met de inning van niet betaalde parkeerbelasting, of die anderszins worden verhaald, dienen bij de toetsing of is voldaan aan artikel 2 van het Besluit buiten beschouwing te blijven (vgl. HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777, BNB 2014/148).
5.5.1. De Heffingsambtenaar heeft gesteld dat bij de berekening van de kosten per naheffingsaanslag voor het jaar 2022 niet van een te laag aantal naheffingen per jaar is uitgegaan. Het aantal van 15.000 uren handhaving per jaar, genoemd in het document Betaald parkeren kostendekking naheffingsaanslagen 2022 (zie 2.2.1) is uit te splitsen in 10.000 uren voor parkeercontrole (waaronder het opleggen van naheffingsaanslagen in dat jaar) en 5.000 uren voor overige handhaving en toezicht in dat jaar. Er is volgens de Heffingsambtenaar gerekend met 10.000 uren. Uitgaande van 0,86 invorderbare naheffing per uur is een schatting gemaakt van 8.600 naheffingsaanslagen per jaar. De Heffingsambtenaar heeft deze aantallen onderbouwd aan de hand van de gemiddelde gegevens over de jaren 2018 tot en met 2021.
5.5.2. De Heffingsambtenaar heeft verder aangevoerd dat het verwachte aantal naheffingsaanslagen voor het volgende jaar een redelijke verwachting moet zijn, gebaseerd op de cijfers van voorgaande jaren. Het geschatte aantal kan echter worden beïnvloed door eventuele wijzigingen in bijvoorbeeld parkeerbeleid of inzet van personeel. De Heffingsambtenaar stelt daarom dat het verschil tussen het gemiddelde aantal invorderbare naheffingsaanslagen over de afgelopen vier jaren (8.011) en het geschatte aantal voor 2022 dat in het kostenramingstabel wordt genoemd (8.600) niet afdoet aan de deugdelijkheid van de schatting.
5.5.3. Voorts heeft hij gesteld dat bij de raming moet worden uitgegaan van het (gemiddelde) aantal invorderbare naheffingsaanslagen en niet van het totale aantal naheffingsaanslagen over de jaren 2018 tot en met 2021. De geraamde kosten hangen volgens de Heffingsambtenaar meer dan zijdelings samen met de inning van de niet betaalde parkeerbelastingen. Dit leidt tot een bedrag van € 71,94 aan kosten per naheffingsaanslag, wat in de Verordening tot het wettelijke maximum van € 66,50 is beperkt.
5.6. Het Hof is van oordeel dat de Heffingsambtenaar bij de vaststelling van de kosten van de naheffingsaanslag terecht uitgaat van een raming van de inbare naheffingsaanslagen (vgl. HR 26 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4849, BNB 2002/14; bij de raming van baten mag rekening worden gehouden met bedragen die naar verwachting niet inbaar zullen zijn). Met de onder 2.2.1 tot en met 2.2.4 vermelde onderbouwing en de hiervoor opgenomen toelichting heeft de Heffingsambtenaar voldoende inzicht verschaft in de opbouw van de kosten van de naheffingsaanslag. Er bestaat naar het oordeel van het Hof geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de Heffingsambtenaar verstrekte gegevens.
5.7. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bedrag van de kosten van de naheffingsaanslag niet te hoog is vastgesteld.
Slotsom
5.8. Het hoger beroep van de Heffingsambtenaar is gegrond. Dit heeft tot gevolg dat de naheffingsaanslag in stand blijft.
Proceskosten
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
- bevestigt de uitspraak op bezwaar.
Deze uitspraak is vastgesteld door S.E. Postema, R.A. Bosman en M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 12 december 2024 in het openbaar uitgesproken.