Samenvatting
De staatssecretaris heeft toegelicht waarom hij het cassatieberoep tegen de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 2 juli 2024 (21/1819, ECLI:NL:GHARL:2024:4438, NLF 2024/1664) heeft ingetrokken.
X (belanghebbende) houdt alle (certificaten van) aandelen in Beheer (bv). Beheer heeft op 1 augustus 2018 haar deelnemingen verkocht. X heeft op 21 december 2018 in verband met een voorgenomen fusie verzocht om zekerheid vooraf dat sprake is van een aandelenfusie in de zin van artikel 3.55 Wet IB 2001. Vermeld is onder meer dat een nieuwe holding zal worden opgericht, waarbij de aandelen van die holding worden volgestort door middel van inbreng van de aandelen Beheer. Na het realiseren van de aandelenfusie bestaat het voornemen om de gewone aandelen Beheer om te zetten in preferente aandelen en (nieuwe) gewone aandelen uit te reiken aan de vier kinderen van X.
In geschil was of X de faciliteit van de aandelenfusie kan worden geweigerd.
Volgens het Hof heeft X de route niet bewandeld met als overwegend motief het ontgaan van belastingheffing, mede gelet op andere redenen die X heeft aangevoerd voor de aandelenfusie. De Inspecteur was echter primair van mening dat de omvorming van de aandelen van Beheer in preferente aandelen aangemerkt kan worden als een vervreemding (ruil) van deze aandelen, waarbij het vervreemdingsvoordeel wordt vastgesteld op de overdrachtsprijs verminderd met de verkrijgingsprijs (zie ook onderdeel 4.3 van het Verzamelbesluit aanmerkelijk belang).
De staatssecretaris is met het Hof tot inzicht gekomen dat in een geval als het onderhavige, waarin de bestaande aandelen omgevormd worden, geen sprake is van een vervreemding van die aandelen voor het geheel. Het Hof heeft de heffing terecht beperkt tot het verschoven belang van de in de aandelen begrepen rechten. Bij het opnieuw uitbrengen van het Verzamelbesluit aanmerkelijk belang zal de staatssecretaris het in onderdeel 4.3 opgenomen standpunt aanpassen. Het oordeel van het Hof dat hiervan uitgaande de voorgenomen aandelenfusie niet in overwegende mate wordt uitgevoerd om de belastingheffing te ontgaan, is gebaseerd op de aan het Hof toekomende keuze en waardering van de bewijsmiddelen zodat geen plaats is voor toetsing hiervan in cassatie.