Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (belanghebbende) voldeed in 2013 aan de eisen van artikel 8.15 Wet IB 2001 (tekst 2013) om in aanmerking te komen voor de alleenstaande-ouderkorting, met uitzondering van de eis dat zij en haar minderjarige dochter gedurende meer dan zes maanden op hetzelfde woonadres stonden ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA).

Tot 20 maart 2013 waren X en haar dochter in de GBA van een gemeente ingeschreven op een woonadres en vanaf die datum op verschillende briefadressen. X stelt dat zij wegens huiselijk geweld en stalking genoodzaakt was hun verblijfplaats geheim te houden voor de ex-echtgenoot van wie X in 2013 is gescheiden.

Voor Hof Den Bosch was in geschil of X voor het jaar 2013 recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting. Gelet op doel en strekking van de alleenstaande-ouderkorting en de omstandigheid dat X en haar kind om veiligheidsredenen niet voldeden aan de wettelijke eis van inschrijving op een woonadres, dient naar het oordeel van het Hof aan X de alleenstaande-ouderkorting te worden verleend.

De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dat gegrond.

De inschrijving gedurende meer dan zes maanden op een briefadres wegens veiligheidsredenen volstaat niet om aanspraak te hebben op de alleenstaande-ouderkorting. Daarbij is mede van belang dat voor het jaar 2013 in de Wet GBA niet was voorzien in voorwaarden waaronder om veiligheidsredenen inschrijving op een briefadres toelaatbaar was (zie punt 2.5 en 2.12 van de gemeenschappelijke bijlage bij de conclusies van A-G Wattel, ECLI:NL:PHR:2018:1511, NLF 2019/0712). Het Hof heeft dit miskend, aldus de Hoge Raad. X heeft voor het jaar 2013 geen aanspraak op de alleenstaande-ouderkorting.

Anders Conclusie A-G Wattel (NLF 2019/0714).

Teleurstellend is de uitspraak, omdat in deze zaak huiselijk geweld en stalking de aanleiding waren om de verblijfplaats geheim te houden (r.o. 2.1.2). Desondanks is de uitkomst vanuit het perspectief van de Hoge Raad begrijpelijk, omdat belanghebbende formeel niet aan de eisen van artikel 8.15 Wet IB 2001 (tekst 2013) voldeed.

Het scharnierpunt van deze uitspraak is dat de Wet Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) – tot de invoering van de Wet Basis Registratie Personen (BRP) per 6 januari 2014 – volgens de Hoge Raad niet zou voorzien in voorwaarden waaronder om veiligheidsredenen inschrijving op een briefadres toelaatbaar was. De Hoge Raad verwijst hier naar punt 2.5 en 2.12 van de conclusie van A-G Wattel. De A-G geeft in punt 2.3 van zijn conclusie weer dat artikel 67 BRP tot 6 januari 2014 voorzag in inschrijving op een briefadres bij een verblijf in wettelijk genoemde instellingen. De Hoge Raad redeneerde kennelijk dat tot 6 januari 2014 een briefadres alleen mogelijk was bij verblijf in een instelling als bedoeld in artikel 67, lid 3, Wet GBA (oud). In de circulaire van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de colleges van burgemeester en wethouders wordt inzake het briefadres onder de vigeur van de Wet GBA op pagina 2 en 3 gesteld:

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Instantie
HR
Datum instantie
27 juni 2019
Rolnummer
18/01717
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:1051
Auteur(s)
Edwin Thomas
Tilburg University/Zelfstandig belastingadviseur
NLF-nummer
NLF 2019/1535
Aflevering
11 juli 2019
Judoreg
NFB2579
bwbr0011353&artikel=8.15

Naar de bovenkant van de pagina