Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende; België) is een internationaal opererende ondernemer die in opdracht van derden diverse vloeistoffen over water vervoert naar bestemmingen binnen en buiten Nederland. Zij is eigenaar van een motortankschip met een ladingcapaciteit van 4.395 m3 (hierna: het schip). Het schip wordt gebruikt om diverse vloeistoffen, waaronder minerale oliën en olieproducten, achtereenvolgend te vervoeren.

Naast tanks voor de lading (ladingtanks) beschikt het schip over twee zogenoemde sloptanks. Deze tanks dienen voor de tijdelijke opslag van lading die na lossing als restlading (niet-verontreinigd restant) of als residu (verontreinigd restant) achterblijft in de ladingtanks en pijpleidingen van een tankschip wanneer die resten en/of residuen niet met een volgende lading mogen worden vermengd.

De Inspecteur heeft aan X naheffingsaanslagen accijns en voorraadheffing opgelegd omdat tijdens een controle partijen minerale olie zijn aangetroffen in de sloptanks. Desgevraagd heeft de schipper verklaard voor de inhoud van de sloptanks niet te beschikken over een douanedocument of een accijnsdocument noch over andere bescheiden aan de hand waarvan kan worden vastgesteld van welke lading(en) de in de sloptanks aangetroffen oliën afkomstig zijn. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd wegens het voorhanden hebben van een accijnsgoed als bedoeld in artikel 2, lid 1, onderdeel b, Wet Accijns.

Rechtbank Den Haag heef de naheffingsaanslagen gehandhaafd.

Voor Hof Den Haag spitste het geschil zich toe op de vraag of X ter bestrijding van de naheffingsaanslagen de herkomst van de partij motorbenzine voldoende heeft aangetoond.

Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord en de naheffingsaanslagen vernietigd.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond.

Met hetgeen X aan gegevens heeft overgelegd, kan niet worden vastgesteld onder dekking van welke documenten de lading is vervoerd, zodat niet het vermoeden is ontzenuwd dat die lading en dus ook de inhoud van de sloptanks niet in de heffing van accijns is betrokken geweest. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat de partij motorbenzine voorhanden werd gehouden als bedoeld in artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel b, Wet Accijns. Voorts oordeelt de Hoge Raad dat de blote stelling dat de meting niet accuraat is geschied, niet voldoende is om de door Rechtbank Den Haag aannemelijk geachte omvang van de partij motorbenzine met succes te bestrijden. De uitspraak van het Hof wordt vernietigd. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.

Anders Conclusie A-G Wattel (NLF 2021/0425).

Metadata

Rubriek(en)
Accijnzen
Belastingtijdvak
2015
Instantie
HR
Datum instantie
5 augustus 2021
Rolnummer
19/00789
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:1187
Auteur(s)
mr. J.A.H. Hollebeek
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2021/1650
Aflevering
26 augustus 2021
Judoreg
NFB4514
bwbr0005251&artikel=2&lid=1,bwbr0005251&artikel=2&lid=1,bwbr0005251&artikel=80,bwbr0005251&artikel=80,bwbr0005355&artikel=54,bwbr0005355&artikel=54,bwbr0005360&artikel=34,bwbr0005360&artikel=34

Naar de bovenkant van de pagina