Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een verdachte is bij uitspraak van Hof Den Bosch van 27 juni 2022 (20-000914-21, ECLI:NL:GHSHE:2022:2077), veroordeeld voor diefstal tot een gevangenisstraf van één maand.

A-G Bleichrodt heeft tegen de uitspraak beroep in cassatie in het belang van de wet ingesteld omdat bij Hof Den Bosch onvolkomenheden zijn geconstateerd bij de beëdiging van een aantal raadsheren(-plaatsvervangers).

Het cassatiemiddel stelt de vraag aan de orde of een uitspraak moet worden vernietigd als die uitspraak alleen of mede is gewezen door een raadsheer(-plaatsvervanger) die de eed of de belofte heeft afgelegd overeenkomstig het formulier dat is bestemd voor een rijksambtenaar, waaronder ook een gerechtsambtenaar is te verstaan, in plaats van overeenkomstig het formulier dat is bestemd voor een rechterlijk ambtenaar.

De Hoge Raad oordeelt dat geen sprake is van een onvolkomenheid die met zich brengt dat de betreffende raadsheer-plaatsvervanger niet zou gelden als een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast als bedoeld in artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 2 en artikel 58 Wet RO. De rechtskracht van de alleen of mede door hem gewezen uitspraken is dus niet aangetast.

Gelet op de waarde die moet worden gehecht aan het gebruik van het op het rechterlijk ambt toegesneden formulier bij de beëdiging als rechterlijk ambtenaar, ligt het in de rede dat in een dergelijke situatie de eed of belofte nogmaals wordt afgelegd, maar dan in overeenstemming met dat formulier.

In zo’n geval is niet sprake van onvolkomenheid die tot gevolg heeft dat rechterlijk ambtenaar tegenover wie beëdiging heeft plaatsgevonden, niet zou kunnen worden aangemerkt als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast als bedoeld in artikel 5 (en artikel 40 dan wel 58) Wet RO. In het hier geschetste geval is dan ook sprake van een beëdiging als bedoeld in artikel 2h, lid 1, aanhef en onderdeel a of b, Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

De omstandigheid dat een advocaat-generaal op de zitting waarbij zijn beëdiging tot rechterlijk ambtenaar aan de orde was, zich heeft bediend van de tekst van de eed of belofte voor een rijksambtenaar in plaats van de tekst van de eed of belofte voor een rechterlijk ambtenaar, heeft voorts niet tot gevolg dat die advocaat-generaal niet zou kunnen worden aangemerkt als een rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, aanhef en onder 6°, Wet RO, en daarom niet zou zijn gerechtigd tot de uitoefening van de hem in de wet opgedragen taken en bevoegdheden als advocaat-generaal, voegt de Hoge Raad hieraan toe.

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
niet bekend
Instantie
HR
Datum instantie
21 oktober 2022
Rolnummer
22/02977
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:1438
Auteur(s)
mr. D.G. Barmentlo
FT-advocaten
NLF-nummer
NLF 2022/2129
Aflevering
3 november 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB5307

Naar de bovenkant van de pagina