Samenvatting
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in deze WOZ-zaak geoordeeld dat de waarde van de woning van X (belanghebbende) op een te hoog bedrag is vastgesteld. Het heeft de waarde van de woning in goede justitie vastgesteld op € 500.000.
Het cassatieberoep van het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht wordt door de Hoge Raad met toepassing van artikel 81 Wet RO ongegrond verklaard.
Het dagelijks bestuur wordt veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Aangezien de uitspraak van het Hof bekend is gemaakt in 2024, rijst de vraag of de hoogte van de vergoeding van proceskosten ter zake van deze cassatieprocedure moet worden vastgesteld met toepassing van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm (WHpkv).
In zijn verweerschrift in cassatie heeft X zich op het standpunt gesteld dat artikel 30a Wet WOZ onverbindend is wegens strijd met het verbod van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling. De Hoge Raad verwerpt dat standpunt en verwijst daartoe naar r.o. 3.6 van zijn arrest van 17 januari 2025 (24/00575, ECLI:NL:HR:2025:46).
Niettemin kan de regeling over de beperkingen van proceskostenvergoedingen in de WHpkv, en daarmee artikel 30a, lid 2, Wet WOZ in dit geval niet worden toegepast op de vergoeding van kosten van de cassatieprocedure. Die bepaling geldt namelijk, gelet op r.o. 3.5.3 van het arrest van 17 januari 2025, niet voor proceskosten die de belanghebbende in hogere instantie heeft gemaakt in een geval als dit, waarin die belanghebbende zich in die instantie met succes heeft verweerd tegen een rechtsmiddel dat is ingesteld door het bestuursorgaan.
De Hoge Raad is als bestuursrechter voorts niet bevoegd om een oordeel te geven over de vraag of een bedrag aan proceskostenvergoeding moet worden overgemaakt naar de rekening van een ander dan de belanghebbende.