Direct naar content gaan

Samenvatting

X was algemeen directeur van tot D behorende vennootschappen. Hij is nimmer aandeelhouder geweest van D. De broers G en H hebben een (indirect) belang in D van 51,75% respectievelijk 48,25%. G is de schoonvader van X. X heeft geldleningen verstrekt aan D.

In geschil is of deze leningen zijn aan te merken als leningen waarop de terbeschikkingstellingsregeling van artikel 3.92 Wet IB 2001 van toepassing is.

Volgens Rechtbank Noord-Holland is dat niet het geval. Aangezien vaststaat dat X in ruil voor zijn leningen aandelen in D zou verkrijgen, zijn de door X aan de vennootschap onder ‘zachte voorwaarden’ verstrekte leningen niet ongebruikelijk in het maatschappelijke verkeer. Niet aannemelijk is dat het met het geheel van handelingen bereikte resultaat zodanig is dat een dergelijk samenstel van handelingen zich tussen derden die geen familie zijn niet zou voordoen. De omstandigheid dat X de aandelen uiteindelijk niet heeft verkregen is in dit verband van ondergeschikt belang. Volgens de Rechtbank zijn de geldverstrekkingen ook niet binnen de familieverhouding ongebruikelijk. Nu de leningen niet kwalificeren als een ongebruikelijke terbeschikkingstelling kan X de vordering op D uit hoofde van deze leningen niet als resultaat uit overige werkzaamheden afwaarderen. X heeft verder betoogd dat de leningen strekten tot behoud van zijn dienstbetrekking, zodat de afwaardering moet worden gezien als negatief loon. Ook dit betoog verwerpt de Rechtbank met verwijzing naar het arrest HR 10 januari 2014, 12/04723, ECLI:NL:HR:2014:3.

De Rechtbank oordeelt dat géén sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Met name de wijze waarop de Rechtbank de gebruikelijkheidstoets hanteert, verdient de aandacht. 

Achtergrond regeling

In de ongebruikelijke terbeschikkingstelling neemt de kring van verbonden personen een belangrijke rol in. Door bij de reguliere terbeschikkingstelling een beperkte kring van verbonden personen te hanteren, zag de wetgever zich genoodzaakt een maatregel te treffen voor situaties waarin personen die tot een ruimere kring van verwanten behoren op oneigenlijke wijze zouden inspelen op het verschil in belastingdruk tussen de verschillende inkomensboxen. Opzetjes met familieleden, kennelijk gericht op het behalen van onwenselijke fiscale voordelen, mogen de box 1-dans niet ontspringen. Bij afwezigheid van normale, zakelijke verhoudingen is het kennelijke vermoeden gerechtvaardigd dat sprake is van ‘een opzetje’. Hiervoor is het gebruikelijkheidscriterium geïntroduceerd. De kring van verbonden personen wordt bij een ongebruikelijke terbeschikkingstelling verruimd tot bloed- en aanverwanten in de rechte lijn van de belastingplichtige of zijn partner. Het is – indachtig de achterliggende gedachte van deze bepaling – opmerkelijk dat (zoals in casu) een schoonvader wel tot deze potentieel samenwerkende groep behoort, maar een nabije bloedverwant als een broer of zus niet.

De geldverstrekking

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2012
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum instantie
13 oktober 2016
Rolnummer
15/1219
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2016:8676
Auteur(s)
Nikolajev Ligthart
Horlings
Janet Ganzeveld
Zelfstandig gevestigd belastingadviseur en extern adviseur BDO
NLF-nummer
NLF 2016/0642
Judoreg
NFB150
bwbr0011353&artikel=3.92

Naar de bovenkant van de pagina