Uitvoer hield geen verband met levering sportpaard; nultarief niet van toepassing
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21 januari 2025
Samenvatting
De activiteiten van de onderneming van X (belanghebbende) bestaan onder meer uit de handel in paarden.
In 2017 heeft X een sportpaard verkocht aan Z uit Maleisië. Z heeft het paard gekocht met het oog op deelname aan de Southeast Asian Games op 22 en 23 augustus 2017. De factuur (€ 132.500) is gedagtekend 23 mei 2017. Er is op de factuur geen melding van btw gemaakt.
Het paard was op het moment van de verkoop in Nederland. Op 12 augustus 2017 is het paard van Schiphol naar Q in Maleisië gevlogen. Op het exportdocument staat X vermeld als de afzender.
In de aangifte OB heeft X in verband met de verkoop en levering van het paard naar een land buiten de EU het nultarief toegepast.
De Inspecteur heeft btw nageheven naar het algemene tarief, verdeeld over twee naheffingsaanslagen. Volgens de Inspecteur heeft de levering in Nederland plaatsgevonden en houdt de uitvoer naar Maleisië geen verband (meer) met de levering van het paard.
In casu is een selectiewedstrijd in België gehouden. Het paard heeft aan die selectiewedstrijd deelgenomen en werd bereden door een ruiter van de koper. Vervolgens is het paard kort voor de deelname aan de Southeast Asian Games naar Maleisië vervoerd. Dit houdt volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant in dat X het paard voorafgaande aan de selectiewedstrijd heeft geleverd. De latere uitvoer naar Maleisië houdt dan geen verband meer met de levering van X. De naheffingsaanslagen zijn daarom terecht opgelegd. De opgelegde boete van € 500 is in dit geval voorts passend en geboden.
Het beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2025 in de zaak tussen
belanghebbende, gevestigd in plaats 1, belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 18 juli 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting (OB) met [aanslagnummer].F.01.7501 en een naheffingsaanslag OB met [aanslagnummer].F.01.7502 opgelegd in verband met de levering van een paard aan een afnemer buiten de Europese Unie.
1.2. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslagen OB heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag OB met [aanslagnummer].F.01.7501 heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd.
1.3. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4. De rechtbank heeft de beroepen op 10 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende in de persoon van [naam 1], vergezeld van de gemachtigde mr. R.P. Kaarsemaker en namens de inspecteur [inspecteur 1], mr. [inspecteur 2], mr. [inspecteur 3] en [inspecteur 4].
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslagen OB terecht heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslagen OB terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. De rechtbank is bij de beoordeling uitgegaan van de volgende feiten:
4.1. Belanghebbende is ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). De activiteiten van de onderneming bestaan onder meer uit de handel in paarden.
4.2. In 2017 heeft belanghebbende het [het sportpaard] verkocht aan [naam 2] uit Maleisië. [naam 2] is lid van het [team] en heeft [het sportpaard] gekocht met het oog op deelname aan de Southeast Asian Games op 22 en 23 augustus 2017. De factuur ten bedrage van € 132.500 is gedagtekend 23 mei 2017. Er is op de factuur geen melding van btw gemaakt.
4.3. [het sportpaard] was op het moment van de verkoop in Nederland. Op 12 augustus 2017 is [het sportpaard] van Schiphol naar [plaats 2] in Maleisië gevlogen. Op het exportdocument staat belanghebbende vermeld als de afzender.
4.4. In de aangifte OB heeft belanghebbende in verband met de verkoop en levering van [het sportpaard] naar een land buiten de Europese Unie het nultarief toegepast.
4.5. De inspecteur heeft OB voor de levering van [het sportpaard] nageheven naar het algemene tarief verdeeld over twee naheffingsaanslagen. Met dagtekening 29 december 2022 heeft de inspecteur een naheffingsaanslag opgelegd met een bedrag van € 5.000 aan enkelvoudige belasting. Er is € 940 aan belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete van € 500 opgelegd. Op diezelfde datum heeft de inspecteur een tweede naheffingsaanslag opgelegd met een bedrag van € 22.825 aan enkelvoudige belasting. Daarbij is € 4.291 aan belastingrente in rekening gebracht.
Motivering
5. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslagen terecht heeft opgelegd. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of het nultarief terecht door belanghebbende is toegepast.
Vooraf: na de zitting ontvangen stukken
5.1. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank op 15 januari 2025 van belanghebbende een verzoek om indiening van repliek ontvangen, gedagtekend 7 juni 2024. Dit betreft een stuk wat belanghebbende ook reeds op 7 juni 2024 heeft ingediend en het betreffende verzoek is toen ook ingewilligd door de rechtbank. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het stuk abusievelijk is ingediend en heeft dan ook geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen.
De op de zaak betrekking hebbende stukken
5.2. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de op de zaak betrekking hebbende stukken in beroep niet compleet zijn overgelegd. Belanghebbende heeft gesteld dat nu de inspecteur zijn standpunt volledig heeft gebaseerd op een bindend advies van de Kennisgroep Overheid, Vrijstellingen en Internationaal van 6 mei 2020 (het bindend advies) de achterliggende stukken van het bindend advies behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat het bindend advies een vergelijkbare zaak betreft van een andere belanghebbende, dat hij enkel gebruik heeft gemaakt van de inhoud van het bindend advies, dat hij de achterliggende stukken daarvan niet bij de beoordeling heeft betrokken en ook niet heeft gezien.
5.3. Tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren alle stukken die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. Stukken die voor de beoordeling van de zaak door de rechter niet van belang zijn, behoren niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Gelet op hetgeen de inspecteur heeft verklaard zijn de volgens belanghebbende ontbrekende stukken naar het oordeel van de rechtbank geen op de zaak betrekking hebbende stukken. Het beroep van belanghebbende op dit punt faalt.
De bezwaarfase
5.4. Belanghebbende heeft gesteld dat geen zorgvuldige en objectieve herbeoordeling in bezwaar heeft plaatsgevonden omdat de inspecteur weigert van het bindend advies af te wijken. De inspecteur heeft verklaard dat het bindend advies dezelfde status heeft als een kennisgroepstandpunt. In bezwaar zijn alle feiten opnieuw beoordeeld. De rechtbank is niet gebleken dat in bezwaar geen heroverweging als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb heeft plaatsgevonden. Het enkele feit dat daarbij is getoetst aan het bindend advies in een andere zaak, maakt dit oordeel niet anders.
De naheffingsaanslagen
5.5. Belanghebbende is van mening dat het nultarief van toepassing is op de levering van [het sportpaard]. Volgens belanghebbende is [het sportpaard] in verband met haar levering uitgevoerd naar Maleisië. De inspecteur betwist dat het nultarief van toepassing is. Volgens de inspecteur heeft de levering van [het sportpaard] in Nederland plaatsgevonden en houdt de uitvoer naar Maleisië geen verband (meer) met de levering van [het sportpaard].
5.6. Omdat belanghebbende zich op toepassing van het nultarief beroept, rust de bewijslast dat in dit geval terecht het nultarief is toegepast op belanghebbende. Belanghebbende kan daarbij volstaan aannemelijk te maken dat het tarief van nihil terecht is toegepast.
5.7. Tussen partijen is niet in geschil dat [het sportpaard] op het moment van de verkoop in Nederland stond. Verder staat vast dat [het sportpaard] door belanghebbende is geleverd en daadwerkelijk is uitgevoerd naar Maleisië.
5.8. De rechtbank stelt voorop dat niet de uitvoer, maar de levering die leidt tot uitvoer het belastbare feit vormt voor de omzetbelasting. Het is aldus aan belanghebbende om te stellen en zo nodig aannemelijk te maken dat de uitvoer van [het sportpaard] heeft plaatsgevonden in verband met haar levering. Dit betekent dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat zij tot aan het moment van uitvoer de macht om als eigenaar over [het sportpaard] te beschikken bezat (hierna: de beschikkingsmacht) en aldus de uitvoer in het kader van haar levering heeft plaatsgevonden.
5.9. Belanghebbende heeft ter zitting het volgende verklaard. [het sportpaard] is pas in augustus naar Maleisië vervoerd omdat er eerder geen vlucht beschikbaar was. Dit had te maken met het tekort aan quarantaineplaatsen voor sportpaarden. De selectiewedstrijd voor de Southeast Asian Games zou eigenlijk in Maleisië plaatsvinden, maar omdat er geen paarden naar Maleisië konden worden vervoerd, is de Maleisische jury naar Europa afgereisd. De selectiewedstrijd is in België gehouden. [het sportpaard] heeft uitsluitend aan die selectiewedstrijd deelgenomen en werd bereden door een ruiter van de koper. Vervolgens is [het sportpaard] kort voor de deelname aan de Southeast Asian Games naar Maleisië vervoerd. Die levering hield zodoende verband met de uitvoer van [het sportpaard], zodat het nultarief van toepassing is, aldus belanghebbende.
5.10. De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende heeft geschetst hoe de gang van zaken is geweest, waarom [het sportpaard] niet direct na de verkoop naar Maleisië is vervoerd en waarom voorafgaande aan dat vervoer is deelgenomen aan de selectiewedstrijd. Uit die gang van zaken leidt de rechtbank af dat de beschikkingsmacht van belanghebbende is beëindigd in ieder geval op het moment van deelname aan de selectiewedstrijd. Immers de Maleisische koper heeft [het sportpaard] met een eigen ruiter laten deelnemen aan de selectiewedstrijd. Dit houdt in dat belanghebbende [het sportpaard] voorafgaande aan de selectiewedstrijd heeft geleverd. De latere uitvoer naar Maleisië houdt dan geen verband meer met de levering van belanghebbende. De omstandigheid dat belanghebbende als afzender op de exportbrief staat, maakt dat niet anders. De rechtbank acht belanghebbende niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat de uitvoer van [het sportpaard] in het kader van haar levering heeft plaatsgevonden.
5.11. De door belanghebbende aangehaalde Belgische jurisprudentie kan haar niet baten, omdat deze betrekking heeft op de Belgische wetgeving en in België bovendien anders dan in Nederland aanvullende voorwaarden aan de toepassing van het exporttarief worden gesteld.
5.12. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
De belastingrente en verzuimboete
5.13. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de verzuimboete en de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige gronden aangevoerd. De inspecteur heeft de verzuimboete opgelegd omdat de belasting ter zake van de levering van [het sportpaard] niet is betaald. Dat is naar het oordeel van de rechtbank terecht, gelet op het hiervoor gegeven oordeel over de verschuldigdheid van omzetbelasting ter zake van de levering van [het sportpaard]. De rechtbank acht de boete van € 500 in dit geval passend en geboden. De rechtbank ziet ook geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
Het verzoek immateriëleschadevergoeding
5.14. Tot slot heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is ontvangen op 23 januari 2023. De rechtbank doet uitspraak op 21 januari 2025. De redelijke termijn van twee jaren is niet overschreden, zodat belanghebbende geen recht heeft op een vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke beslistermijn.
Conclusie en gevolgen
6. De beroepen zijn ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 21 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde uitspraak op www.rechtspraak.nl.