Zijn onjuiste niet ten laste gelegde aangiften onderdeel van de straftoemeting?
undefined, 1 maart 2021
Samenvatting
In deze strafzaak heeft de strafkamer van Hof Den Bosch bewezen verklaard dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het door een stichting opzettelijk indienen van vijf onjuiste aangiften omzetbelasting.
Het Hof heeft bij de straftoemeting (12 maanden gevangenisstraf) geoordeeld dat de door de stichting gedane aangiften omzetbelasting die niet in de tenlastelegging en de bewezenverklaring zijn genoemd, kunnen worden beschouwd als omstandigheden waaronder de vijf in de bewezenverklaring genoemde onjuiste belastingaangiften zijn begaan en dat daardoor uit die andere aangiften het grootschalige karakter van de bewezen verklaarde fiscale delicten blijkt.
Tegen dit oordeel heeft de verdachte met succes cassatieberoep ingesteld, want de Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet toereikend is gemotiveerd.
Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt dat aannemelijk is geworden dat die niet ten laste gelegde, door de stichting gedane aangiften omzetbelasting (opzettelijk) onjuist waren gedaan en evenmin dat de verdachte aan het (opzettelijk) doen van die aangiften feitelijk leiding had gegeven. Gelet hierop is het oordeel van het Hof dat de niet in de tenlastelegging en bewezenverklaring genoemde belastingaangiften een voor de straftoemeting relevante omstandigheid zijn, niet begrijpelijk.
De zaak is terugverwezen voor een nieuwe berechting.
Conform Conclusie A-G Paridaens (NLF 2021/0355).
BRON
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 september 2019, nummer 20-000418-18, in de strafzaak tegen verdachte, geboren te geboorteplaats op geboortedatum 1958, hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Broere, advocaat te Roosendaal, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1. Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof bij de strafoplegging ten onrechte rekening heeft gehouden met onjuiste belastingaangiften die niet aan de verdachte ten laste zijn gelegd.
2.2.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
- een aangifte omzetbelasting vierde kwartaal 2012 (DOC-001, p. 2 & 15) en/of
- een aangifte omzetbelasting vierde kwartaal 2013 (DOC-001, p. 2 & 19) en/of
- een aangifte omzetbelasting vierde kwartaal 2014 (DOC-001, p. 2 & 24-26) en/of
- een aangifte omzetbelasting vierde kwartaal 2015 (DOC-001, p. 2 & 36-38) en/of
- een aangifte omzetbelasting tweede kwartaal 2016 (DOC-001, p. 2 & 42-44),
2.2.2. Daarvan is bewezenverklaard dat:
- een aangifte omzetbelasting vierde kwartaal 2012 en
- een aangifte omzetbelasting vierde kwartaal 2013 en
- een aangifte omzetbelasting vierde kwartaal 2014 en
- een aangifte omzetbelasting vierde kwartaal 2015 en
- een aangifte omzetbelasting tweede kwartaal 2016,
2.2.3. Het hof heeft ter motivering van de opgelegde straf onder meer het volgende overwogen:
2.3. In zijn arrest van 19 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:896, heeft de Hoge Raad, mede onder verwijzing naar zijn arrest van 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9968, onder meer het volgende overwogen:
- wanneer het gaat om een ad informandum gevoegd feit en – in een geval (...) waarin de verdachte ter terechtzitting is verschenen – op grond van de door de verdachte ten overstaan van de rechter die de straf oplegt gedane erkenning, aannemelijk is geworden dat hij dat feit heeft begaan en ervan mag worden uitgegaan dat het openbaar ministerie geen strafvervolging ter zake van dat feit zal instellen, of
- wanneer dit feit kan worden aangemerkt als een omstandigheid waaronder het bewezenverklaarde is begaan, dan wel
- wanneer de verdachte voor dit feit onherroepelijk is veroordeeld en de vermelding van dit feit dient ter nadere uitwerking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
2.4.1. Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte in de in de tenlastelegging genoemde periode feitelijk leiding heeft gegeven aan het door de rechtspersoon Stichting A opzettelijk indienen van vijf onjuiste aangiften omzetbelasting. Het hof heeft bij de strafoplegging van de verdachte betrokken dat in de bewezenverklaarde periode door Stichting A tweeëntwintig onjuiste aangiften omzetbelasting zijn gedaan met een daarmee samenhangend nadeel van € 147.968. Voorts heeft het hof bij de strafoplegging betrokken dat voorafgaande aan de bewezenverklaarde periode – in de periode van 2005 tot en met 2010 – door Stichting A ingediende onjuiste aangiften hebben geleid tot een nadeel van € 109.880. Het hof heeft daarbij geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat naast de tweeëntwintig onjuiste aangiften omzetbelasting die in de bewezenverklaarde periode ten name van Stichting A zijn ingediend, door die rechtspersoon ook tweeëntwintig aangiften in de periode 2005 tot en met 2010 onjuist zijn ingediend. Ten aanzien van de in de periode 2005 tot en met 2010 ingediende aangiften omzetbelasting heeft het hof vastgesteld dat de verdachte in het vooronderzoek door de FIOD met deze aangiften is geconfronteerd.
2.4.2. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat de hiervoor in 2.4.1 aangeduide, door Stichting A gedane aangiften omzetbelasting die niet in de tenlastelegging en de bewezenverklaring zijn genoemd, kunnen worden beschouwd als omstandigheden waaronder de vijf in de bewezenverklaring genoemde onjuiste belastingaangiften zijn begaan en dat daardoor uit die andere aangiften het grootschalige karakter van de bewezenverklaarde fiscale delicten blijkt. Dat oordeel is niet toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt dat aannemelijk is geworden dat die niet tenlastegelegde, door Stichting A gedane aangiften omzetbelasting (opzettelijk) onjuist waren gedaan en evenmin dat de verdachte aan het (opzettelijk) doen van die aangiften feitelijk leiding had gegeven. Gelet daarop en in het licht van wat hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, is het oordeel van het hof dat de niet in de tenlastelegging en bewezenverklaring genoemde belastingaangiften een voor de straftoemeting relevante omstandigheid zijn, niet begrijpelijk.
2.5. Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2021.