Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In deze zaak is de vraag aan de orde of X (belanghebbende), die als advocaat werkzaam is bij een advocatenkantoor, aldaar tegen een vaste maandelijkse vergoeding zaken van dat kantoor behandelt en daarnaast inkomsten geniet uit door hem als advocaat in zogenoemde ‘eigen zaken’ verrichte werkzaamheden, in het betrokken jaar (1982) winst uit onderneming heeft genoten voor zover het inkomsten uit deze eigen zaken betrof.
Op grond van de feiten en omstandigheden, elk op zich en in onderling verband bezien, heeft Hof Den Bosch geoordeeld dat X in het betrokken jaar geen winst uit onderneming heeft genoten.
Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld, maar dit wordt door de Hoge Raad verworpen. Het oordeel van het Hof geeft geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent het bepaalde in artikel 6 Wet IB 1964 en is verweven met waarderingen van feitelijke aard, zodat het voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid kan worden beoordeeld. Met name kon het Hof bij de vorming van dat oordeel doen meewegen dat de werkzaamheden in eigen zaken, zowel wat het tijdsbeslag als de ermee verworven inkomsten betreft, in vergelijking met zijn tegen een vaste vergoeding verrichte werkzaamheden van betrekkelijk geringe betekenis waren.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1982
Instantie
HR
Datum instantie
13 december 1989
Rolnummer
25.077
ECLI
ECLI:NL:HR:1989:ZC4179

Naar de bovenkant van de pagina