Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 21 september 2021 heeft een provincie aan X (belanghebbende) een onroerende zaak (hoeve en aanhorigheden) geleverd. De koopsom bedroeg € 1.111.111. Aan de levering lag een koopovereenkomst ten grondslag, waarin een kettingbeding was opgenomen op grond waarvan de koper verplicht is uiterlijk 1 juni 2023 bouwgrond te realiseren door zelf te realiseren sloop van de door partijen aangewezen bebouwing. De sloopverplichting geldt voor de aanhorigheden en niet voor de hoeve.

In geschil is of de onroerende zaak bij levering is aan te merken als bouwterrein en dus moet worden vrijgesteld van overdrachtsbelasting.

Rechtbank Gelderland volgt het standpunt van de Inspecteur dat slechts in het geval dat de verkoper in samenhang met de verkoop van het gebouw de sloop ervan verricht, sprake is van de levering van onbebouwde grond voor de btw (vgl. HvJ 19 november 2009, C-461/08 (Don Bosco), ECLI:EU:C:2009:722 en HvJ 4 september 2019, C-71/18 (KPC Herning), ECLI:EU:C:2019:660, NLF 2019/2069, met noot van Sparidis).

In casu is het de uitdrukkelijke bedoeling van verkoper geweest om een bebouwd terrein aan X te leveren. Verkoper heeft immers bedongen dat koper de sloopwerkzaamheden moet verrichten en deze verplichting opgenomen in het kettingbeding. Niet kan worden gezegd dat aan X een bouwterrein is geleverd door verkoper. Gelet hierop is ook niet aannemelijk geworden dat deze levering op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel a, onder 1°, Wet OB 1968 belast is met omzetbelasting. Daarom kan X geen aanspraak maken op de samenloopvrijstelling.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2021
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum instantie
31 mei 2024
Rolnummer
23/2494
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2024:6116
NLF-nummer
NLF 2024/2190
Aflevering
1 oktober 2024
bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002740&artikel=15&lid=1,bwbr0002740&artikel=15&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina