Arrest van 9 april 2024 in de zaak van Global Scheepsbouw Services B.V., gevestigd in Zwijndrecht, appellante, advocaat: mr. T. Bezmalinovic, kantoorhoudend in Rotterdam, tegen A&C Montage & Yachtservice B.V., gevestigd in Schiedam, verweerster, dvocaat: mr. P. Smit, kantoorhoudend in Spijkenisse.
Het hof zal partijen hierna Global en A&C noemen.
1. Het verdere procesverloop
Voor het verloop van de procedure tot aan het arrest van 21 november 2023 verwijst het hof naar dat arrest. Met dat arrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor aktes. Partijen hebben hierop elk een akte ingediend en vervolgens een antwoordakte.
2. De verdere beoordeling
2.1. Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat A&C haar betalingsverplichting tegenover Global terecht opschort, gegeven het risico voor A&C van inlenersaansprakelijkheid tegenover de belastingdienst. Tevens heeft het hof het voornemen uitgesproken om de meer subsidiaire vordering van Global, die ertoe strekt dat A&C haar schuld aan Global rechtstreeks aan de belastingdienst betaalt, toe te wijzen onder de voorwaarde dat Global aan A&C een verklaring van de belastingdienst verstrekt die garandeert dat zodanige betaling in de eerste plaats zal worden afgeboekt op die (eventuele) belastingschulden van Global waarvoor A&C aansprakelijk zou kunnen worden gesteld op grond van inlenersaansprakelijkheid en pas daarna op (eventuele) andere belastingschulden van Global.
2.2. In reactie op dit voornemen stelt A&C nu dat de inlenersaansprakelijkheid waarvoor zij risico loopt mogelijk een hoger bedrag betreft dan dat van haar betalingsverplichting tegenover Global, en dat het vragen van de door het hof bedoelde verklaring van de belastingdienst het risico zal vergroten dat de belastingdienst haar op grond van inlenersaansprakelijkheid daadwerkelijk zal aanslaan voor dat hogere bedrag. Zij hoeft niet te dulden, zo stelt zij, dat Global ter incassering van haar vordering handelingen verricht die het risico verhogen dat de belastingdienst haar daadwerkelijk voor méér aanspreekt dan waarvoor zij tegenover Global een betalingsverplichting heeft. Dit zou in strijd zijn met de strekking van de (nadere) afspraak tussen partijen dat Global haar een wka-verklaring zou geven alvorens zij tot betaling zou hoeven over te gaan, aldus A&C.
2.3. Global voert aan dat A&C met dit verweer te laat is, maar het hof volgt haar hierin niet. Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat de meer subsidiaire vordering zoals Global deze heeft ingesteld in het hoger beroep, niet zonder meer toewijsbaar is. Het hof heeft partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over zijn voornemen om die meer subsidiaire vordering van Global toe te wijzen onder de beperking dat Global de door het hof bedoelde verklaring van de belastingdienst zou overleggen. Deze instructie van het hof gaf A&C wel degelijk de ruimte om – als reactie op dat voornemen – haar hiervoor bedoelde verweer te voeren. Ten tijde van haar memorie van antwoord bestond hiervoor nog geen aanleiding, omdat de meer subsidiaire vordering zoals die toen voorlag niet ongeclausuleerd toewijsbaar was. Pas de door het hof in het tussenarrest voorgestelde clausulering gaf aanleiding tot het hier bedoelde verweer.
2.4. Inhoudelijk betwist Global niet de hiervoor bedoelde stellingname van A&C dat de inlenersaansprakelijkheid waarvoor zij risico loopt mogelijk een hoger bedrag betreft dan dat van haar betalingsverplichting tegenover Global, en dat het vragen van de door het hof bedoelde verklaring van de belastingdienst het risico zal vergroten dat de belastingdienst haar op grond van inlenersaansprakelijkheid daadwerkelijk zal aanslaan voor dat hogere bedrag. Evenmin betwist zij dat een wka-verklaring, zoals overeengekomen, A&C – thans – een vergaande mate van zekerheid zou geven dat zij in zoverre niet (meer) op grond van inlenersaansprakelijkheid zou kunnen worden aangeslagen voor belastingschulden van Global. De door het hof bedoelde verklaring van de belastingdienst zou onvoldoende tegemoetkomen aan het belang van A&C bij die zekerheid, om haar haar opschortingsrecht uit handen te slaan. Voor zover in het tussenarrest een ander (voorlopig) oordeel ligt besloten, komt het hof daarvan terug.
2.5. A&C hoefde niet méér te stellen dan dat de inlenersaansprakelijkheid waarvoor zij risico loopt mogelijk een hoger bedrag betreft dan dat van haar betalingsverplichting tegenover Global. Uitgangspunt is immers dat A&C die betalingsverplichting mag opschorten bij gebreke van een wka-verklaring van Global. Als Global dan een vordering instelt die tegemoet beoogt te komen aan het belang dat aan de basis ligt van dat opschortingsrecht, te weten de vordering om – bevrijdend tegenover Global –rechtstreeks aan de belastingdienst te betalen, dan is het aan Global om te onderbouwen dat die tegemoetkoming een zekerheid biedt die gelijkwaardig is aan de wka-verklaring, waarvan het ontbreken A&C een opschortingsbevoegdheid geeft. Daarvoor zou ten minste vereist zijn dat niet alleen de door het hof bedoelde verklaring van de belastingdienst wordt verstrekt, maar ook dat de exposure van A&C voor inlenersaansprakelijkheid niet groter is dan haar betalingsverplichting aan Global. Dat van dit laatste sprake is, stelt Global niet. Zij weerspreekt evenmin de concrete stelling van A&C dat haar (Globals) belastingschuld groter is dan haar vordering op A&C, noch dat A&C (heel) veel meer factuurbedragen (met, zo bedoelt A&C klaarblijkelijk, evenzovele LB- en OB-componenten waarvoor zij nog een inlenersaansprakelijkheidsrisico zou kunnen lopen) aan Global heeft betaald dan het nu nog openstaande bedrag. Global stelt tot slot ook niet dat A&C op basis van de aan haar beschikbare informatie meer duidelijkheid zou kunnen geven over haar exposure, noch dat Global zelf – die anders dan A&C precies op de hoogte moet zijn van haar openstaande belastingschulden en de LB- en OB-aandelen van haar facturen aan A&C daarin – die duidelijkheid niet zou kunnen geven.
2.6. Global stelt nog dat de door het hof bedoelde verklaring van de belastingdienst helemaal niet nodig is omdat de belastingdienst een betaling door A&C sowieso wel (primair) zal (moeten) afboeken op de belastingschulden van Global waarvoor A&C op grond van inlenersaansprakelijkheid zou kunnen worden aangeslagen. Dit standpunt vindt echter geen steun in het recht.
2.7. Het voorgaande betekent niet dat A&C is bevrijd van haar schuld aan Global, slechts dat zij haar betalingsverplichting vooralsnog mag (blijven) opschorten.
2.8. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen, met veroordeling van Global in de kosten van het hoger beroep. Het hof begroot deze aan de zijde van A&C tot op heden op € 783 voor het griffierecht en € 7.103,50 voor het salaris van de advocaat (2,5 punten x tarief IV, 1 punt x tarief III), totaal € 7.886,50.
3. Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt Global in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van A&C begroot tot op heden op € 7.886,50, te vermeerderen met € 178 voor het nasalaris indien Global niet binnen twee weken na aanschrijving aan dit arrest voldoet, nog te verhogen met € 92 indien vervolgens betekening ervan plaatsvindt;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Frieling, J.M van der Klooster en T.A. de Hek en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2024 in aanwezigheid van de griffier.