Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) heeft belasting betaald op een voorlopige aanslag vpb over haar eerste verlengde boekjaar, die nadien tot nihil is verminderd. De daaruit voortvloeiende teruggaaf is pas verrekend met de op de definitieve aanslag verschuldigde belasting van € 15.690.

De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de definitieve aanslag belastingrente in rekening gebracht naar een bedrag van € 1.211. De belastingrente is berekend over het gehele bedrag van € 15.690, zonder rekening te houden met het bedrag dat al op de voorlopige aanslag was betaald (€ 13.000) en nog op de bankrekening van de Belastingdienst stond.

In geschil is of de beschikking belastingrente naar het juiste bedrag is vastgesteld.

Rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat de Inspecteur bij het berekenen van de belastingrente ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het bedrag dat reeds door X was betaald. Artikel 30fc, lid 7, AWR voorziet niet in een geval als het onderhavige. Op grond van een redelijke wetstoepassing en bezien in het licht van doel en strekking van de belastingrenteregeling dient geen belastingrente te worden berekend over een periode dat verschuldigde belasting reeds aan de Belastingdienst is betaald, aldus de Rechtbank.

De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld, maar Hof Den Haag verklaart dat ongegrond. Het Hof leidt uit een tweetal naar aanleiding van een WOB-verzoek gepubliceerde verslagen van de Landelijke vakgroep Formeel recht van de Belastingdienst af, dat de Belastingdienst in de periode van de aanslagregeling het beleid voerde dat geen belastingrente werd berekend over perioden waarin de Belastingdienst al beschikte over het geld. X mag op grond van het vertrouwensbeginsel op toepassing van dit beleid rekenen totdat het uitdrukkelijk is ingetrokken of gewijzigd. De publicatie in de brief van de staatssecretaris van 8 december 2017 (2017-0000221971) van het verslag van de vergadering op 19 juni 2017 van de Landelijke vakgroep Formeel recht kan worden beschouwd als bekendmaking van de intrekking van het beleid, welke intrekking evenwel niet aan X kan worden tegengeworpen.

Uiteenlopende schattingen

Uit de vastgestelde feiten in deze zaak blijkt dat belanghebbende op 31 maart 2017 twee keer langs digitale weg een schatting van haar belastbare bedrag in het boekjaar 2014-2015 heeft verstuurd aan de Belastingdienst. Volgens de eerste mededeling zou het belastbare bedrag € 78.452 bedragen en volgens de tweede nihil. Slechts een week later werd de aangifte vennootschapsbelasting ingediend, waaruit bleek dat de eerste schatting de juiste was. De Belastingdienst heeft desondanks eerst de reeds betaalde voorlopige aanslag verminderd tot nihil en pas daarna met dagtekening 6 mei 2017 de definitieve aanslag conform aangifte vastgesteld. Daarbij is over het volledige bedrag belastingrente in rekening gebracht, dus zonder rekening te houden met het aanvankelijk op de voorlopige aanslag betaalde bedrag.

Beleid

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2014-2015
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
14 november 2018
Rolnummer
18/00644
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2018:3106
Auteur(s)
E.P. Hageman LLM
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2018/2615
Aflevering
13 december 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB2041
bwbr0002320&artikel=30fb&lid=1,bwbr0002320&artikel=30fb&lid=1,bwbr0002320&artikel=30fc,bwbr0002320&artikel=30fc,bwbr0002320&artikel=30fc&lid=1,bwbr0002320&artikel=30fc&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina