Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is een naar Oostenrijks recht opgerichte en in Oostenrijk gevestigde Eigennützige Privatstiftung, die in totaal € 129.657 dividendbelasting heeft teruggevraagd die is ingehouden op door haar in 2011, 2012 en 2014 ontvangen Nederlandse dividenden. De Inspecteur heeft dat verzoek afgewezen.

In geschil is of X op grond van artikel 10, lid 1 jo. lid 2 Wet DB 1965 recht heeft op teruggaaf. Daarvoor is bepalend (i) of zij opbrengstgerechtigde is in de zin van artikel 1, lid 1, Wet DB 1965 en, zo ja, (ii) of zij ook ‘uiteindelijk gerechtigde’ is in de zin van artikel 10 Wet DB 1965, en, zo ja, (iii) of zij al dan niet aan de vennootschapsbelasting zou zijn onderworpen als zij in Nederland was gevestigd.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in het midden gelaten of X meer op een bv of meer op een niet-nijvere stichting lijkt en op die basis al dan niet vennootschapsbelastingplichtig zou zijn als zij in Nederland was gevestigd omdat als zij het meest op een stichting zou lijken, zij transparant is en daarom niet uiteindelijk gerechtigd tot de dividenden. De Rechtbank heeft het beroep van X ongegrond verklaard.

Hof Den Bosch heeft op het hoger beroep van X geoordeeld dat haar oprichter/bestuurder over haar vermogen kan beschikken als over zijn eigen vermogen en dat X daarom niet uiteindelijk gerechtigd is tot de dividenden, zodat geen recht op teruggaaf bestaat. Het Hof heeft de stellingen verworpen dat de ‘transparantierechtspraak’ (i) niet zou gelden voor de dividendbelasting/de vennootschapsbelasting of (ii) achterhaald zou zijn door de invoering van het APV-regime.

Het cassatiemiddel van X houdt vijf klachten in: het Hof heeft ten onrechte: (i) haar rechtspersoonlijkheid genegeerd; (ii) haar oprichter als genieter van het dividend beschouwd enkel omdat die oprichter het vermogen van de belanghebbende naar privé kan overhevelen; (iii) de transparantierechtspraak ook laten gelden voor de vennootschapsbelasting; (iv) de stelling verworpen dat door het APV-regime de transparantierechtspraak van de Hoge Raad is achterhaald; (v) een uiteindelijkgerechtigdebegrip heeft gebruikt dat niet strookt met dat van het HvJ in de zaken C-115/16, C-118/16, C-119/16 en C-299/16 (Z Denmark ApS e.a) en C-116/16 en C-117/16 (T Danmark e.a.).

A-G Wattel concludeert dat de klachten niet gegrond zijn. Hij geeft de Hoge Raad in overweging om het cassatieberoep van X ongegrond te verklaren.

Belanghebbende – een naar Oostenrijks recht opgerichte en aldaar gevestigde Eigennützige Privatstiftung – meent dat zij recht heeft op een teruggaaf van de dividendbelasting die is ingehouden op in 2011, 2012 en 2014 ontvangen Nederlandse dividenden. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan en heeft de teruggaafverzoeken van belanghebbende afgewezen.

Hoger beroep

Metadata

Rubriek(en)
Dividendbelasting
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2011, 2012 en 2014
Instantie
A-G
Datum instantie
25 juni 2019
Rolnummer
19/01293
ECLI
ECLI:NL:PHR:2019:704
Auteur(s)
mr. dr. R.P.C. Adema
Rijksuniversiteit Groningen en Deloitte
NLF-nummer
NLF 2019/1991
Aflevering
5 september 2019
Judoreg
NFB2717
bwbr0002226&artikel=16,bwbr0002226&artikel=17,bwbr0002226&artikel=17a,bwbr0002515&artikel=1&lid=1,bwbr0002515&artikel=10&lid=1,bwbr0002515&artikel=10&lid=2,bwbr0011353&artikel=2.14a,bwbr0011353&artikel=2.14a&lid=1,bwbr0011353&artikel=2.14a&lid=6,bwbr0012031&artikel=4a&lid=6,bwbr0002515&artikel=1&lid=1,bwbr0002515&artikel=10&lid=1,bwbr0002515&artikel=10&lid=2,bwbr0011353&artikel=2.14a&lid=6,bwbr0011353&artikel=2.14a,bwbr0012031&artikel=4a&lid=6

Naar de bovenkant van de pagina