Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Eindarrest na Hof van Justitie EU (het Hof) van 3 juli 2014, Kamino en Datema, C-129/13 en C-130/13, ECLI:EU:C:2014:2041.
De douane moet een betrokkene eerst (gedocumenteerd) informeren over een op te leggen uitnodiging tot betaling van douanerechten (utb) en hem vervolgens de gelegenheid geven om zijn standpunt kenbaar te maken.
Pas dan mag worden overgegaan tot het uitreiken van de utb.
Anders wordt het verdedigingsbeginsel geschonden, met alle mogelijke gevolgen van dien.
Dit is de kern van het arrest van het Hof van 3 juli 2014.
Het arrest is een gevolg van prejudiciële vragen over een douanezaak van de Hoge Raad van 22 februari 2014, nr. 10/02774, ECLI:NL:HR:2011:BR0666.
Dit naar aanleiding van het ingestelde cassatieberoep tegen het oordeel van Hof Amsterdam van 20 mei 2010, nr. 08/00209, ECLI:NL:GHAMS:2010:BM6653.
In het arrest van de Hoge Raad was niet in geschil dat het verdedigingsbeginsel was geschonden. Niet (voldoende) duidelijk was echter wat de gevolgen zijn van een schending van het verdedigingsbeginsel.
Het Hof beantwoordde de vragen van de Hoge Raad als volgt:
1) een schending van het verdedigingsbeginsel kan rechtstreeks worden aangevochten bij de nationale rechter;
2) het verdedigingsbeginsel houdt in dat een belastingplichtige altijd moet worden gehoord voordat een utb wordt uitgereikt en er moet alsdan tevens een mogelijkheid zijn om de invordering (voorlopig) te stoppen als er reden is om aan de juistheid van de utb te twijfelen of als er onherstelbare schade dreigt te ontstaan als de invordering van de douaneschuld niet wordt stopgezet;
3) Er moeten adequate bezwaar- en beroepsmogelijkheden zijn;
4) De nationale rechter kan bij een schending van het verdedigingsbeginsel de utb’s nietig verklaren als de procedure zonder deze schending een andere afloop zou kunnen hebben gehad.
In overeenstemming met dit arrest van het Hof oordeelt de Hoge Raad thans dat het oordeel van Hof Amsterdam dat de schending van de rechten van de verdediging in dit geval niet behoeft te leiden tot vernietiging van de uitnodigingen tot betaling, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
Het kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst, aldus de Hoge Raad.
Het cassatieberoep wordt ongegrond verklaard.
Conform A-G Van Hilten.

Metadata

Belastingtijdvak
2001-2003
Instantie
HR
Datum instantie
26 juni 2015
Rolnummer
10/02774bis
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:1666

Naar de bovenkant van de pagina