Direct naar content gaan

Samenvatting

Rhtb (projekt GmbH) heeft in maart 2018 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met Parkring. In juni 2018, na de start van de werkzaamheden, heeft Parkring aan rhtb meegedeeld dat zij niet langer wilde dat rhtb het project zou voltooien om redenen die niet aan rhtb kunnen worden toegerekend.

Rhtb heeft een eindafrekening opgesteld wegens ongerechtvaardigde annulering van het werk. Volgens de Oostenrijkse opvatting zou de in dit verband ingestelde vordering niet aan btw zijn onderworpen.

De verwijzende rechter vraagt zich af of, gelet op de rechtspraak van het HvJ, het verschuldigde bedrag moet worden beschouwd als een bezoldiging in de zin van de Btw-richtlijn. Zij heeft hierover een prejudiciële vraag gesteld.

Het HvJ verklaart in antwoord op de vraag het volgende voor recht.

Artikel 2, lid 1, onderdeel c, Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat het bedrag dat contractueel verschuldigd is nadat de ontvanger van een dienst de geldige overeenkomst betreffende de verrichting van die dienst, die aan btw is onderworpen, ontbonden heeft en de dienstverrichter reeds was begonnen met de uitvoering van die dienst en bereid was om deze te voltooien, moet worden beschouwd als een vergoeding voor een dienst die onder bezwarende titel is verricht, in de zin van de Btw-richtlijn.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
HvJ
Datum instantie
28 november 2024
Rolnummer
C-622/23
ECLI
ECLI:EU:C:2024:994
Auteur(s)
mr. dr. A.E. Spiessens
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2024/2665
Aflevering
3 december 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6686
celex32006l0112&artikel=2,celex32006l0112&artikel=2

Naar de bovenkant van de pagina