Aftrekposten depothouder/bezorger terecht gecorrigeerd
Hof Arnhem-Leeuwarden, 26 november 2024
Samenvatting
X (belanghebbende) werkt in 2015 in loondienst bij de bv van zijn vader. Daarnaast is X in 2015 werkzaam als depothouder voor een uitgeverij. De werkzaamheden bestaan uit het verzorgen van de distributie voor die uitgeverij en de nabezorging. Verder bezorgt hij folders en een streekkrant.
In geschil is het in 2015 behaalde resultaat uit overige werkzaamheden van X als depothouder en bezorger. De Inspecteur heeft in aftrek gebrachte kosten gecorrigeerd.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de kosten voor vakliteratuur niet voor aftrek in aanmerking komen. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aangeschafte tijdschriften en boeken over computergebruik voor zijn beroepsgroep specifiek van belang zijn. Hetzelfde heeft te gelden voor de aangeschafte juridische literatuur. X heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van aftrekbare kosten voor werkkleding. Ten aanzien van uitgaven van in totaal € 1.324 als aftrekbare kantine-, reis- en representatiekosten heeft te gelden dat het drempelbedrag van € 4.500 aan aftrek in de weg staat, ervan uitgaande dat het zakelijke uitgaven betreft.
Het hoger beroep is alleen gegrond omdat Rechtbank Noord-Nederland het verzoek om een immateriële schadevergoeding ten onrechte heeft afgewezen.
BRON
Uitspraak van de tweeëntwintigste enkelvoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende te [woonplaats] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Rechtbank Noord-Nederland van 14 april 2022, nummers LEE21/2608 en 21/2609, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd. Verder is bij beschikkingen belastingrente berekend.
1.2. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5. Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 11 april 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hoger beroep niet tijdig was ingediend.
1.6. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof verzet aangetekend.
1.7. Het Hof heeft het verzet bij uitspraak van 19 december 2023 gegrond verklaard.
1.8. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord J. Sierts, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur [naam1] , bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.
2. Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is geboren [in] 1974 en is in 2015 ongehuwd.
2.2. Belanghebbende werkt in 2015 in loondienst bij de BV van zijn vader, [naam3] B.V. (hierna: de BV), gevestigd aan de [adres] te [woonplaats] .
2.3. Naast zijn bij 2.2 vermelde dienstbetrekking is belanghebbende in 2015 ook werkzaam als depothouder voor de [naam4] . De werkzaamheden bestaan uit het verzorgen van de distributie voor die uitgeverij en de nabezorging. Verder bezorgt hij folders en een streekkrant.
2.4. In het jaar 2004 heeft belanghebbende zich ten aanzien van de bij 2.3. bedoelde activiteiten (hierna ook: de activiteiten) in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als ondernemer laten inschrijven onder de handelsnaam “ [naam5] ”.
2.5. Belanghebbende heeft op 30 december 2016 een aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend naar een verzamelinkomen van € 13.629, te weten:
Belastbare winst uit onderneming (na aftrek van € 37 MKB-vrijstelling) € 222
Belastbaar loon uit dienstbetrekking € 10.200
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 3.207
Verzamelinkomen € 13.629
2.6. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2015 naar een verzamelinkomen van € 16.200 is de Inspecteur afgeweken van de aangifte:
Aangegeven verzamelinkomen € 13.629
Minder winst uit onderneming € 222 -
Meer opbrengsten resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) € 9.528
Meer kosten resultaat uit overige werkzaamheden € 9.269 -
Minder kosten vakliteratuur € 961
Minder kosten werkkleding € 250
Minder kantine-, reis- en representatiekosten € 1.323
Vastgesteld verzamelinkomen € 16.200
De Inspecteur heeft geen gerealiseerde of niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek in aanmerking genomen.
2.7. De niet als kosten van vakliteratuur in aftrek toegelaten uitgaven betreffen:
* Managementboek: Tulloch/Northrup/Honeycutt/e.a. - Windows 7 Resource Kit (Engels)
* Bol.com: Color Managements & Quality Output
* Bol.com: TCP/IP voor Dummies
* Bol.com: Firewalls voor Dummies
* Bol.com: TCP/IP voor Dummies
* Managementboek: Dons - Opslagwerken, Maiwald – Netwerkbeveiliging (2 boeken)
* Bol.com: TCP/IP
* Bol.com: Ontbinding van overeenkomsten
* Bol.com: Niet-nakoming van verbintenissen
* Bruna: diverse computertijdschriften
* Wolters-Kluwer: Asser 7-IV, tweede druk
* Managementboek: procederen bij dagvaarding in eerste aanleg, procederen in eerste aanleg, bewijs (3 boeken)
* Managementboek: Asser Bewijslastverdeling
* Managementboek: Kelley Programmeertaal C, vierde vernieuwde editie
* Managementboek: Laan - Aan de slag met Java, Vorderman - Programmeren voor kinderen, Rotteveel - Leren programmeren in C deel 1: introductie, Bell - Programmeren in C met Mylab NL 2, Crane – Ajax (5 boeken)
* NAS trainingscentrum: Synologiebijbel
2.8. De niet als kosten van werkkleding in aftrek toegelaten uitgaven betreffen:
* Aldi: fietshandschoenen (4 paar)
* Welkoop: werkhandschoenen, werkbroeken (2 stuks) en werkjas softs
* SportsXL.nl: X-Socks, hardloopsokken
2.9. De niet als kantine-, reis- en representatiekosten in aftrek toegelaten uitgaven betreffen:
* € 956 aan levensmiddelen, zoals broodjes, bolletjes, kaas, snoepgoed, flesjes frisdrank, nootjes e.d.
* € 58 voor 1 ticket aangeschaft bij [naam6] , 2 tegelijkertijd aangeschafte tickets bij [naam7] en 1 ticket aangeschaft bij [naam8]
* € 310 voor 2 bestellingen bij [naam9] (april 2015), 4 cadeaubonnen van [naam10] (augustus 2015) en 5 oudejaarsloten
2.10. Het bijdrage-inkomen voor de aanslag ZVW 2015 heeft de Inspecteur vastgesteld op € 2.793 (inkomsten uit ROW € 9.528 -/- kosten ROW € 6.735 = € 2.793).
3. Geschil
3.1. In hoger beroep is in geschil het bedrag van het door belanghebbende in 2015 behaalde resultaat uit overige werkzaamheden. Met name is in geschil of de door de Inspecteur gecorrigeerde kosten voor vakliteratuur, werkkleding en kantine-, reis- en representatiekosten voor aftrek in aanmerking komen (zie 2.6. e.v.). Verder is in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in beroep en hoger beroep.
3.2. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende het standpunt dat hij zijn activiteiten als depothouder en bezorger heeft verricht als ondernemer, ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk prijsgegeven. Tussen partijen is niet langer in geschil dat belanghebbende voor die activiteiten moet worden aangemerkt als resultaatgenieter. Verder heeft belanghebbende ter zitting van het Hof bevestigd dat het prijsgeven van vorenbedoeld standpunt meebrengt dat hij niet langer aanspraak maakt op gerealiseerde of (vaststelling van) niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende heeft gesteld dat de in geding zijnde kosten voor vakliteratuur, werkkleding en kantine-, reis- en representatiekosten ten onrechte door de Inspecteur zijn gecorrigeerd. Het Hof zal beoordelen of de betreffende uitgaven voor aftrek in aanmerking komen bij de bepaling van het resultaat van belanghebbendes werkzaamheid als depothouder en bezorger.
Vakliteratuur
4.2. Op grond van artikel 3.16, aanhef, tweede lid, onderdeel b, in combinatie met artikel 3.95 van de Wet IB 2001 mogen kosten voor literatuur niet ten laste van het resultaat worden gebracht, tenzij sprake is van vakliteratuur. Onder vakliteratuur wordt verstaan de literatuur die in een bepaalde beroepsgroep algemeen wordt erkend als voor die beroepsgroep specifiek van belang zijnde literatuur.
4.3. Belanghebbende heeft aangegeven dat de aangeschafte literatuur nodig is voor de incasso van dubieuze debiteuren, voor computerbeveiliging en communicatie met opdrachtgevers en voor boekhouden. In zijn betwisting dat sprake is van vakliteratuur heeft de Inspecteur erop gewezen dat gezien de aard van de opdrachtgevers van belanghebbende het risico op niet-betaling klein is en dat de communicatie met de opdrachtgevers per e-mail, whatsapp of telefonisch zal plaatsvinden, zodat een beveiliging met behulp van een normale virusscanner voldoende lijkt te zijn en dat uitgebreide beveiligingspakketten binnen de beroepsgroep niet nodig zijn, gezien de eenvoudige werkzaamheden. Verder heeft de Inspecteur aangevoerd dat de door een depothouder bij te houden boekhouding eenvoudig van opzet kan zijn. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangeschafte tijdschriften en boeken over computergebruik voor zijn beroepsgroep specifiek van belang zijn. Hetzelfde heeft te gelden voor de aangeschafte juridische literatuur.
Werkkleding
4.4. Op grond van artikel 3.16, aanhef, tweede lid, onderdeel c, in combinatie met artikel 3.95 van de Wet IB 2001 mogen kosten voor kleding niet ten laste van het resultaat worden gebracht, tenzij sprake is van werkkleding. Toegespitst op het onderhavige geschil is van werkkleding sprake als de kleding uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om in het kader van belanghebbendes werkzaamheid als depothouder en bezorger te worden gedragen of als de kleding is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare beeldmerken met een oppervlakte van tezamen ten minste 70 cm2 die aan het depothouderschap en de bezorgactiviteiten zijn gebonden.
4.5. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat voor de onder 2.8 vermelde uitgaven voor kleding sprake is van aftrekbare kosten voor werkkleding. De omstandigheid dat belanghebbende bij het bezorgen van kranten dunne, beweeglijke, handschoenen draagt om te voorkomen dat de kranten zwart afgeven op zijn handen en om de exemplaren beter te kunnen scheiden, dat de schoenen zeer licht zijn uitgevoerd en dat hij de kleding buiten zijn werkzaamheden niet draagt, maakt niet dat in fiscale zin sprake is van werkkleding, aangezien de Inspecteur onvoldoende weersproken heeft gesteld dat de betreffende kleding niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de werkzaamheden te dragen en de kleding (ook) geschikt is om privé te dragen. Bovendien is voor de werkbroeken en -jas niet komen vast te staan dat deze kledingstukken zijn voorzien van een kwalificerend beeldmerk. Weliswaar heeft belanghebbende bij de in 2022 ingediende gronden van hoger beroep een foto in het geding gebracht waarop hij een werkbroek en -jas draagt voorzien van een beeldmerk van “ [naam5] ” (zie ook 2.4), maar belanghebbende heeft ter zitting van het Hof geen uitsluitsel kunnen geven of de op de foto getoonde kleding in 2015 is aangeschaft. Niet in geschil is dat de handschoenen, sokken en schoenen niet zijn voorzien van een kwalificerend beeldmerk. Daarbij leidt artikel 7 UR 2001 ertoe dat uitgaven voor kledingstukken die te klein zijn voor het aanbrengen van een voldoende groot beeldmerk niet voor aftrek in aanmerking komen.
Kantine-, reis- en representatiekosten
4.6. Op grond van artikel 3.15, eerste en tweede lid, in combinatie met artikel 3.95 van de Wet IB 2001 komen bij het bepalen van het resultaat uit een werkzaamheid tot een bedrag van € 4.500 niet in aftrek kosten en lasten die verband houden met voedsel, drank, genotmiddelen, representatie, daaronder begrepen recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak, en congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke, met inbegrip van de reizen en het verblijf die daarmee verband houden.
4.7. In zijn aangifte heeft belanghebbende de onder 2.9 vermelde uitgaven van in totaal € 1.324 als aftrekbare kantine-, reis- en representatiekosten in aanmerking genomen. Indien het Hof er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat sprake is van zakelijke uitgaven die belanghebbende in het kader van zijn werkzaamheid als depothouder en bezorger heeft gedaan, staat het drempelbedrag van € 4.500 aan aftrek in de weg. Dit betekent dat, ook als sprake zou zijn van zakelijke uitgaven, bij het bepalen van het resultaat geen rekening wordt gehouden met het uitgegeven bedrag van € 1.324. Hierbij verdient opmerking dat belanghebbende in zijn aangifte niet heeft gekozen voor de gedeeltelijke aftrek van 73,5% van de onderhavige kosten op grond van artikel 3.15, vijfde lid, Wet IB 2001.
Buiten aanmerking laten uitgaven als aftrekbare kosten
4.8. Op grond van het voorgaande heeft de Inspecteur de in geding zijnde uitgaven bij het bepalen van het resultaat van belanghebbendes werkzaamheid als depothouder en bezorger terecht niet in aanmerking genomen als aftrekbare kosten.
4.9. Voor zover in de stellingname van belanghebbende (tevens) besloten ligt dat de Inspecteur het gelijkheids- of het vertrouwensbeginsel heeft geschonden doordat soortgelijke uitgaven door de Inspecteur (bij anderen) al dan niet in eerdere jaren wel (gedeeltelijk) in aftrek zijn toegelaten, overweegt het Hof dat dit beroep faalt, reeds omdat tegenover de gemotiveerde weerspreking door de Inspecteur elke nadere onderbouwing ontbreekt.
Verzamelinkomen en belastingrente
4.10. Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd.
Schadevergoeding overschrijding redelijke termijn
4.11. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de redelijke termijn niet is overschreden, omdat -samengevat- de coronapandemie heeft geleid tot bijzondere en onvoorziene omstandigheden voor de gerechten die een verlenging van de redelijke termijn met vier maanden rechtvaardigen, en het verzoek van belanghebbende om een vergoeding voor immateriële schade afgewezen. Uit na de bestreden uitspraak gewezen jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat dit oordeel onjuist is. In hoger beroep is niet in geschil dat de redelijke termijn met (afgerond) vier maanden is overschreden. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof weliswaar verklaard dat deze overschrijding volledig voor zijn rekening komt, maar hij heeft betwist dat de lange duur van de procedure bij belanghebbende heeft geleid tot spanning en frustratie, omdat de uitkomst van het geschil duidelijk was. Volgens vaste jurisprudentie is de omstandigheid dat sprake is van een (zeer) geringe kans op succes van de belanghebbende in de desbetreffende procedure evenwel geen grond om een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van een proces af te wijzen. Wegens overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg zal het Hof de Inspecteur veroordelen tot een schadevergoeding van € 500 en tot vergoeding van het in eerste aanleg geheven griffierecht.
4.12. Belanghebbende heeft tevens verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Het tijdsverloop tussen de ontvangst van het hogerberoepschrift (27 mei 2022) en deze uitspraak bedraagt twee jaar en zes maanden. De redelijke termijn voor de hogerberoepsfase van twee jaar is derhalve met zes maanden overschreden, zodat aan belanghebbende een schadevergoeding toekomt van € 500 ten laste van de Staat. De Staat dient tevens het in hoger beroep geheven griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
Slotsom
4.13. Het Hof bevestigt de beslissing van de Rechtbank over de uitspraken op bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV 2015 en ZVW 2015. De Rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding echter ten onrechte afgewezen. Dit betekent dat het hoger beroep alleen in zoverre gegrond is.
5. Griffierecht en proceskosten
5.1. Het Hof ziet aanleiding om aan belanghebbende een vergoeding toe te kennen voor het geheven griffierecht in eerste aanleg (€ 49, alleen in 21/2608) en in hoger beroep (€ 136) en voor de in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding, omdat de uitspraken op bezwaar in stand zijn gebleven.
5.2 Het Hof stelt de kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 437,50 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (verzoekschrift, bijwonen zitting) wegingsfactor 0,25 € 875) en € 437,50 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting) wegingsfactor 0,25 € 875). Het Hof stelt de wegingsfactor vast op 0,25 omdat alleen sprake is van het toewijzen van schadevergoeding.
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek om vergoeding van immateriële schade,
- veroordeelt de Inspecteur in door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500,
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 437,50,
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 437,50,
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het in eerste aanleg betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 49 in verband met het beroep bij de Rechtbank en
- gelast dat de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.