Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (belanghebbende) woonde in een huurwoning. Hij heeft in een gewijzigde aangifte IB/PVV 2014 het huurrecht aangemerkt als resultaatsvermogen. Deze aangifte is geaccepteerd. In 2016 is X verhuisd naar een andere huurwoning.

X stelt dat hij recht heeft op de forfaitaire verhuiskostenaftrek van artikel 3.17 Wet IB 2001, ten bedrage van € 7.750.

Primair is aan de orde de vraag of de werkzaamheden van X een bron van inkomen vormen. Rechtbank Noord-Holland beoordeelt om proceseconomische overwegingen echter eerst of de verhuizing van X berust op zakelijke gronden.

Vast staat dat de werkzaamheden van X bestonden uit het verlenen van rechtsbijstand aan meerdere opdrachtgevers. In 2017 zijn deze werkzaamheden beëindigd. X heeft gesteld dat hij in 2016 is verhuisd vanwege geluidsoverlast van de bovenbuurman. Hij maakt evenwel niet aannemelijk dat de verhuizing noodzakelijk was voor de uitoefening en continuering van de werkzaamheden. Hij heeft naar voren gebracht dat in zijn geval persoonlijke voorkeuren zeker een rol speelden omdat het niet meer fijn wonen was in de woning. De enkele stelling dat het daarnaast ‘niet fijn werken’ was op die plaats, is onvoldoende om te voldoen aan het noodzakelijkheidscriterium.

Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2016
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum instantie
30 april 2024
Rolnummer
23/2077
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2024:3503
NLF-nummer
NLF 2024/2742
Aflevering
10 december 2024
bwbr0011353&artikel=3.17&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.17&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina