Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is werkzaam als dirigent van zangkoren in binnen- en buitenland. Hij bedenkt en organiseert tevens specifieke concerten voor zogenoemde Grootkoren op aansprekende locaties en in samenwerking met bekende solisten en/of orkesten. De Grootkoordeelnemers betalen € 55 aan X voor deelname aan één project.
X heeft op 31 juli 2015 voor de maand juni btw-aangifte gedaan naar een verschuldigd bedrag van € 2 over een omzet van € 9. Op de verschuldigde btw is in deze aangifte een bedrag van € 2 aan voorbelasting in aftrek gebracht. X heeft bezwaar gemaakt tegen de aangifte. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
Rechtbank Noord-Nederland heeft het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar geen voorwerp heeft.
Dit oordeel van de Rechtbank is onjuist, oordeelt Hof Arnhem-Leeuwarden in hoger beroep.
Het Hof gaat dan in op het materiële geschilpunt. Dit betreft het antwoord op de vraag of X uit de vergoeding van € 55 die hij ontvangt per Grootkoordeelnemer omzetbelasting naar een tarief van 6% verschuldigd is (hetgeen X bepleit), of naar een tarief van 21% (hetgeen de Inspecteur bepleit).
Het Hof volgt partijen in hun (primaire) stelling dat de prestatie van X jegens de deelnemers aan een Grootkoorproject dient te worden aangemerkt als één ondeelbare economische prestatie. De elementen van deze dienst moeten volgens het Hof op hetzelfde niveau worden geplaatst. Op alle elementen van de dienst is het reguliere omzetbelastingtarief van 21% van toepassing.
Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond.
De Hoge Raad heeft op 8 november 2024 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
juni 2015
Instantie
Hoge Raad
Datum instantie
8 november 2024
Rolnummer
22/02574
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1585
bwbr0002629&artikel=9

Naar de bovenkant van de pagina