HR 81 RO: rioolheffing hoeft geen individueel (perceelsgebonden) belang te dienen
Hoge Raad, 18 oktober 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(104)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent(2)
Samenvatting
Zie Hoge Raad, 18 oktober 2024, 24/00865, ECLI:NL:HR:2024:1483 (idem)BRON
Arrest in de zaak van X (hierna: belanghebbende) tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waadhoeke op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 januari 2024, nr. BK-ARN 22/1770, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. 21/1998) betreffende een aan belanghebbende voor het jaar 2021 opgelegde aanslag in de rioolheffing.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door H.A. Sarolea, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waadhoeke, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Aangezien dit geschrift bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
2. Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2024.