Samenvatting
X (belanghebbende) heeft op aangifte een bedrag van € 3.368 aan BPM voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte Audi Q5, uitvoering 2.0 TFSI Quattro Design (hierna: de auto). De auto is voor de Amerikaanse markt gefabriceerd.
De Inspecteur heeft € 7.490 BPM nageheven. Hierbij is een CO2-uitstoot van 280 gr/km in aanmerking genomen.
Bij Hof Den Haag is primair in geschil of de Inspecteur van de juiste CO2-uitstoot is uitgegaan. Voorts is in geschil of recht bestaat op vergoeding van immateriële schade.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto niet in een koerslijst voorkomt en geen EG-typegoedkeuring heeft. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat met de auto in een andere lidstaat van de weg gebruik is gemaakt. Hierop stuit het beroep op artikel 110 VWEU al af.
Een eventueel beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat niet op. Aan de hand van de door de gemachtigde over zes exoten overgelegde informatie kan niet worden vastgesteld dat deze soortgelijk zijn aan de auto.
Niet in geschil is dat de berekening volgens de Scandinavische rekenmethode klopt. De naheffingsaanslag is terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.
Het hoger beroep is wel gegrond omdat Rechtbank Den Haag ten onrechte heeft geoordeeld dat X geen recht heeft op vergoeding van immateriële schade (HR 31 mei 2024, 23/03227, ECLI:NL:HR:2024:775, NLF 2024/1355, met noot van Hendriks).
BRON
Uitspraak van 26 juni 2024 in het geding tussen
X, te Z, belanghebbende, (gemachtigde: S.M. Bothof)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 mei 2023, nummer SGR22/3155.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 7.490 (de naheffingsaanslag).
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 184 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek tot vergoeding van immateriële schade afgewezen.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is € 274 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 mei 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 3.368 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte Audi Q5, uitvoering 2.0 TFSI Quattro Design (de auto). De datum van eerste toelating is 1 juli 2018. Op de in hoger beroep ter zitting overgelegde inkoopfactuur staat een aankoopbedrag van € 37.300.
2.2. In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] . Daarin is een historische nieuwprijs vermeld van € 75.643. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is vastgesteld op € 31.595. Hierop heeft de taxateur schade in mindering gebracht, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 21.760. De aangifte is gebaseerd op een CO2-uitstoot van 157 gr/km en een (historische) bruto bpm van € 11.448.
2.3. De Inspecteur heeft met betrekking tot de auto een bedrag van € 7.490 aan bpm nageheven. De Inspecteur heeft hierbij een CO2-uitstoot van 280 gr/km in aanmerking genomen.
2.4. De auto is voor de Amerikaanse markt gefabriceerd en heeft geen EGtypegoedkeuring. De auto is in Duitsland gekeurd. Op het Duitse kentekenbewijs staat een CO2-uitstoot van 280 gr/km vermeld, berekend volgens de Scandinavische rekenmethode.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, primair of van de juiste CO2-uitstoot is uitgegaan. Voorts is in geschil of recht bestaat op vergoeding van immateriële schade.
4.2. Belanghebbende concludeert tot:
- vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietiging van de uitspraak op bezwaar;
- vernietiging dan wel (subsidiair en meer subsidiair) vermindering van de naheffingsaanslag;
- vergoeding van immateriële schade;
- vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
CO2-uitstootwaarde
5.1. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij een gewijzigd standpunt inneemt ten aanzien van de berekening van de CO2-uitstootwaarde. Hij doet afstand van de referentievoertuigen met de EG-typegoedkeuring, maar verdedigt dat voor de auto op grond van vergelijking met de zes overige in de lijst opgenomen referentievoertuigen, die alle als gebruikte voertuigen ingevoerde exoten zijn, de CO2uitstootwaarde op 157 gr/km moet worden bepaald. Deze zes exoten hebben evenmin een EG-typegoedkeuring, zijn technisch identiek aan de auto en zijn vermoedelijk vanuit de VS via Litouwen en Duitsland in Nederland ingevoerd. Een Duitse keurmeester heeft vermoedelijk in een database naar vergelijkbare voertuigen gezocht en op basis van een gevonden CO2-uitstootwaarde van 157 gr/km de uitstootwaarde van de exoten bepaald op 157 gr/km. Uit artikel 110 VWEU vloeit voort dat voor de auto van belanghebbende van dezelfde uitstootwaarde moet worden uitgegaan, aldus belanghebbende.
5.2. De Inspecteur bestrijdt het standpunt van de gemachtigde. Het is niet duidelijk hoe de exoten in Nederland zijn beland en of zij soortgelijk zijn aan de auto. De exoten kunnen ook via Zwitserland en Duitsland in Nederland terecht zijn gekomen. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat met de auto in Duitsland van de weg gebruik is gemaakt. Belanghebbende heeft geen inzicht gegeven in de herkomst van de auto.
5.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto niet in een koerslijst voorkomt en geen EG-typegoedkeuring heeft. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat met de auto in een andere lidstaat van de weg gebruik is gemaakt. Hierop stuit het beroep op artikel 110 VWEU al af. Een Duits kenteken en/of keuring door een Duitse keurmeester is hiervoor onvoldoende. Hetgeen de gemachtigde over de overwegingen in het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:653, over soortgelijkheid heeft opgemerkt, kan onbehandeld blijven. Ook een eventueel beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat niet op. Aan de hand van de door de gemachtigde over de zes exoten overgelegde informatie kan niet worden vastgesteld dat deze soortgelijk zijn aan de auto. Zo is onduidelijk welke sporen van gebruik, schade of slijtage ze hebben. Ook is de lijst met kenmerken niet compleet, zodat een goede vergelijking – niet alleen technisch maar ook commercieel – onmogelijk is. Zo is niet voor alle exoten het type ingevuld en ontbreken de codes voor milieuklasse, variant en uitvoering. Ook wijkt de wielbasis af. De auto is, gelet op de catalogusprijzen, aanmerkelijk duurder dan de andere exoten. Het is dus niet aannemelijk geworden dat de zes exoten vanuit het perspectief van de gemiddelde consument aan dezelfde behoeften voldoen als de auto. Het Hof laat de overige facetten van het gelijkheidsbeginsel onbesproken.
5.4. Niet in geschil is dat de berekening volgens de Scandinavische rekenmethode klopt. De naheffingsaanslag is terecht en tot het juiste bedrag opgelegd. Het Hof komt niet toe aan het beroep op interne compensatie van de Inspecteur. Dit laatste houdt ook in dat het Hof evenmin toekomt aan de overige, door de gemachtigde van belanghebbende ter zitting ingenomen standpunten.
Overschrijding redelijke termijn
5.5. De Rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van immateriële schade (HR 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:775). Het Hof zal alsnog een schadevergoeding toekennen van € 500. Aangezien de vertraging is opgelopen in de bezwaarfase, zal de Inspecteur worden veroordeeld om de schade te vergoeden.
Slotsom
5.6. Het hoger beroep is gegrond.
Proceskosten en griffierecht
6.1. Op grond van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage worden de kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor hoger beroep berekend op € 1.750 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de Rechtbank, 1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het Hof, waarde per punt € 875, wegingsfactor 0,5 (licht)).
6.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te worden vergoed. Gelet op de reden voor de gegrondverklaring zal het Hof de griffier gelaten het voor hoger beroep betaalde griffierecht terug te storten.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de beslissing over de vergoeding van immateriële schade;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;
- veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.750;
- veroordeelt de Inspecteur het voor beroep betaalde griffierecht van € 184 aan belanghebbende te vergoeden;
- gelast de griffier het voor hoger beroep betaalde griffierecht van € 274 terug te storten.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 26 juni 2024 in het openbaar uitgesproken.
Metadata
Formeel belastingrecht