Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) is met de voormalige werkgever van de dga een ontslagvergoeding van € 268.032,58 overeengekomen waarmee hij een stamrecht heeft gekocht dat met toepassing van artikel 11, lid 1, onderdeel g, Wet LB 1964 is ondergebracht bij X, die haar daaruit voortvloeiende stamrechtverplichting ultimo 2010 heeft gewaardeerd op € 272.984 met inachtneming van 3% rekenrente. De Inspecteur heeft die verplichting echter per ultimo 2010 gewaardeerd op € 229.913 op basis van de in artikel 3.29 Wet IB 2001 voorgeschreven rekenrente van 4%.

In geschil is of de pensioenverplichting terecht en naar het juiste bedrag is gecorrigeerd, met name of het eigendomsgrondrecht wordt geschonden door heffing over de vrijval.

Rechtbank Gelderland heeft geoordeeld dat artikel 3.29 Wet IB 2001 jo. artikel 8, lid 1, Wet VpB 1969, de Inspecteur verplichten tot toepassing van 4% rekenrente en dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 3.29 Wet IB 2001 volgt dat de wetgever heeft onderkend dat de markt(reken)rente lager kan zijn en heeft voorzien en aanvaard dat dat ertoe kan leiden dat een deel van een tegen de waarde in het economische verkeer aangegane stamrechtverplichting fiscaal belast vrijvalt. Weliswaar is de wettelijke waardering in strijd met het realiteits- en voorzichtigheidsbeginsel omdat zij ertoe leidt dat nog ongerealiseerde winst fiscaal moet worden genomen genomen, maar artikel 3.29 Wet IB 2001 schakelt het goed koopmansgebruik van artikel 3.25 Wet IB 2001 uit.

De Rechtbank is niet ingegaan op de stellingen dat de toepassing van artikel 3.29 Wet IB 2001 onredelijk is of algemene beginselen van behoorlijk bestuur of artikel 104 GW schendt, omdat de rechter de formele wet niet aan de Grondwet kan toetsen en evenmin de innerlijke juistheid of billijkheid van een formele wet mag beoordelen. De Rechtbank heeft ook het beroep op artikel 1 EP verworpen omdat artikel 3.29 Wet IB 2001 voldoende toegankelijk en precies is en voorzienbaar in de uitoefening en een legitiem doel in het algemeen belang nastreeft, terwijl de wetgever niet buiten zijn ruime beoordelingsmarge is gegaan. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat X een individuele en buitensporige last is opgelegd.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft het hoger beroep van X afgewezen op dezelfde gronden en daaraan toegevoegd dat slechts budgettaire overwegingen voor de keuze om de wettelijke rekenrente niet aan te passen aan de markt niet impliceren dat de wetgever geen legitiem doel in het algemeen belang nastreeft.

X heeft cassatieberoep ingesteld, maar A-G Wattel geeft de Hoge Raad in overweging om dit ongegrond te verklaren.

Zie ook de gemeenschappelijke bijlage (ECLI:NL:PHR:2023:137) bij deze conclusie en de conclusies in de zaken met nummer 20/02644 (ECLI:NL:PHR:2023:70) en 22/01773 (ECLI:NL:PHR:2023:126).

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2010
Instantie
A-G
Datum instantie
16 januari 2023
Rolnummer
20/03460
ECLI
ECLI:NL:PHR:2023:125
Auteur(s)
mr. A. Groen
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2023/0343
Aflevering
16 februari 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB5597
bwbr0011353&artikel=3.29,bwbr0011353&artikel=3.29,bwbv0001001&artikel=1,bwbv0001001&artikel=1

Naar de bovenkant van de pagina